Kajakken op de Koraalzee, fietsen door het regenwoud in Atherton Tablelands, kanovaren op de Mulgrave-rivier. Een actieve vakantie kan ook aan de andere kant van de wereld. Met meer verrassingen dan verhoopt.

GRIET SCHRAUWEN FOTO’S : IMAGE BANK

Q ueensland, the sunshine state, roepen brochures en reisgidsen in koor. Sunshine ? Het regent op honderd wijzen, van motregen tot ouwe wijven met wandelstokken. De regen slaat gaatjes in de klaterende zwembaden van het Palm Royale Hotel in Cairns. Tegen jachtige blauwgrijze wolken sidderen de lange, puntige bladeren van wuivende palmbomen verschrikt in de wind, en ze trillen als de ranke vingers van een Balinese danseres. De weersvoorspelling ? ?Zoals altijd in deze streken,” zegt de geblondeerde receptioniste aan de balie, ?regent het één dag, dan regent het de volgende ook.”

Queensland, daar wil iedere Australiër naartoe als het in hun continent winter wordt. Ook voor buitenlanders is in Australië het noordoosten trekpleister nummer drie : Queensland, met het Groot Barrièrerif, komt na Sydney en Ayers Rock. Het Groot Barrièrerif is een van de zeven wereldwonderen : ’s werelds grootste koraalformatie is 2000 kilometer lang, en ligt langs de noordkust van Australië. Het allerbeste duikadres, zegt men, met 300 verschillende soorten koraal, met zonovergoten lagunes vol vissen als kleurrijke sieraden in het kristalheldere, blauwe water. Voor de kust van Queensland ligt een duizendtal eilanden met weelderige plantengroei, hagelwitte stranden en namen om van te dromen. De meeste van die eilanden zijn onbewoond, andere hebben voorzieningen in alle mogelijke gradaties van comfort. Van nul of géén comfort, zoals de Barnard Islands die op ons programma staan, over populair en redelijk geprijsd als Daydream Island, tot Lizard Island, één van de meest exclusieve reisbestemmingen. Horden toeristen waaronder opvallend veel Aziaten begeven zich naar de Marlin Marina, de toegangspoort naar tropisch Australië in Cairns, de noordelijkste stad van Queensland, vanwaar boten, bootjes en watervliegtuigen de bezoekers naar hun bestemming brengen. Wij gaan niet mee. Wij kajakken de volgende dagen op eigen kracht over de Koraalzee naar enkele Robinson Crusoe-eilanden.

De receptioniste kreeg gelukkig geen gelijk. Als Marcus ons oppikt aan het hotel is het droog, hoewel de wolken nog even gehaast over de groene heuvels trekken. Wij rijden door velden waar de trossen aan banaanbomen overtrokken zijn met zwarte plastic vuilniszakken om ze sneller te laten rijpen en om ze te beschermen tegen verbranding. Voor dat laatste zijn ook de mensen gewaarschuwd : breedgerande hoed, goeie zonnebril en zonnebrandolie factor 15+ meenemen. De zon is hier een sluipmoordenaar : het gat in de ozonlaag zou vlak boven Australië liggen, met tal van huidkankers als gevolg. Op Curramine Beach smeren we elk stukje blote huid nog maar eens in, zelfs al is het bewolkt, en Marcus geeft elk van ons een waterdichte zak ter grootte van een snelkookpan. Daar moet àlles in. ?Begin maar met je slaapzak”, zegt hij. De drybag zit daarmee voor driekwart vol, maar veel meer hebben we niet nodig, volgens hem. Geen zeep, geen shampoo, geen handdoek : er zijn toch geen douches. Wel meenemen : tandenborstel en tandpasta, zonnebrandolie, muggenmelk en een zaklamp. We vullen ettelijke plastic zakken met zoet water ook dat is er niet op de eilanden. We proppen alles voor- en achteraan in de lange, smalle kajaks. We krijgen een zwemvest aan, en een ?schort” met elastiek om de taille en een elastiek om de rand van de boot, om het opspattende water uit de kajak te houden. Maar we worden drijfnat en na enkele uren zwoegen en zwalpen, worden we door de Koraalzee als schipbreukelingen op het verlaten strand van South Barnard Island geworpen. Tenten opzetten op het strand, vissen, zwemmen, snorkelen in de late middagzon terwijl onze gidsen hun werk doen. Jeremy de blauwogige, pezige zoon van een Oxford-professor die uitweek naar Melbourne is de man van de wc. Hij installeert een troon in open lucht, met een weids uitzicht op andere eilandjes in groen en blauw. Een rol wc-papier in een Tuperwaredoos aan de voet van de meest nabije boom wordt bevorderd tot signaal : staat de doos er, dan is de wc vrij. Is de doos weg : bezet, even wachten. Even ? Iedereen wil uitgebreid en in alle rust genieten van het panorama, zeker als de pelikanen tegen valavond hun maaltje bij elkaar zoeken. Ons maal wordt bereid door Marcus. Hij roert in een pan paddestoelen, spek, verse vis en hete chili door de pasta, terwijl de mijnwerkerslamp op zijn voorhoofd lichtbundels bliksemt op het verlaten strand. Het ruisen van de zee wordt overstemd door Bruce, die in het donker op zijn penny whistle Ierse volkswijsjes speelt en wij met zijn allen meeneuriën, en een beetje dronken worden van de Yulabra-wijn en de whisky die iemand mee smokkelde in zijn drybag.

Als ik de volgende ochtend uit mijn tent kruip, is Marcus bezig met het ontbijt. Hij bakt bacon and eggs in een metalen bord, dat hij vasthoudt met een tang. Achteraf wassen we het ?servies” af in drie bakjes zeewater : een om het ergste vuil af te spoelen, een met detergent, en een met schoon water. Daarna wordt alles in een hangmat gegooid om te drogen in de zon. Daar is tijd voor, want inpakken neemt al gauw een paar uur in beslag. Tenten opbreken en wegbergen, drybags opnieuw vullen, ons afval vergaren, alles weer in de kajaks laden. Aussies hebben een extreem zorgvuldig ecologisch bewustzijn. Van deze onbewoonde eilanden mag je niets meenemen behalve herinneringen, je mag er niets achterlaten behalve voetsporen. Letterlijk álles moet mee terug, zelfs de inhoud van de wc. De buis waarop de wc-pot en -bril rustte, wordt aan de twee uiteinden dichtgeschroefd en gaat mee, achterop Jeremy’s kajak.

Armen en schouders doen zeer van de vorige dag, mijn hoed is vochtig en zilt van de zeelucht. De zee is woeliger dan gisteren, de andere kajaks verdwijnen in de deinende golven en verschijnen opnieuw. Bestemming North Barnard Island, een koraaleiland waar je enkeldiep in vlijmscherp koraal wegzakt. Doopvontschelpen en paarsgerande kammosselen, krijsende vogels, zeearenden, en een mantarog die opspringt uit de zee. Bruce gaat duiken met zijn harpoen om op ons avondmaal te jagen. Jeremy is doende met een nog fraaiere troon, met nog rianter uitzicht. Ruige macho’s zijn het, die ’s nachts onder de blote hemel slapen, en die, terwijl Marcus kookt, elkaar bij het licht van hun koplamp voorlezen uit de Cosmo en andere damesblaadjes om te weten hoe het nu eigenlijk moet met vrouwen, en wat die feitelijk willen. ? Listen to this“, schatert Jeremy. Maar voor hij iets kan zeggen, springt Marcus op : ? A lizard“, roept hij. Geruisloos glipt een hagedis voorbij, van minstens een halve meter lang. We zitten amper opnieuw op de grond, of Marcus springt alweer op. Een adder die even geruisloos de hagedis achterna glijdt. Slang nummer twee glijdt tot ons afgrijzen bij Bruce in en uit zijn slaapzak, terwijl Bruce doodgemoedereerd en onbewogen verder speelt op zijn penny whistle. Achteraf zegt hij : ?Als het nu een spin was geweest… Maar een slang ? Ach…” Nog geen kwartier later duikt slang nummer drie op, tussen mijn voeten, en boven de rand van het bord op mijn knieën. Als gebeten spring ik gillend op, bibberend van de schrik : zowat het domste wat je kan doen. Maar ik durf niet meer te gaan zitten : in elke dode tak op de grond zie ik een slang. Ik wil weg, ik wil slapen. Jeremy vergezelt me van het strand naar de open plek in het regenwoud. Om me gerust te stellen, licht hij mijn tent door tot in de kleinste hoekjes en gaatjes. Als hij weg is, draai ik geobsedeerd mijn slaapzak binnenstebuiten. Ik lig nog lang wakker, en hoor in de stilte daarbuiten vanalles dat de adrenaline gierend door mijn lijf jaagt.

T his is not a job, it’s a way of life”, zegt Jason, nog een van die onverschrokken supermannen die niets nodig heeft. Ze slapen in een slaapzak bovenop de garage of in de barak waar kampeerspullen staan opgeslagen. Jason heeft een blonde paardenstaart, aan zijn linkeroor bungelt een zilveren doodshoofd. Vroeger was hij elektricien, daarna professioneel mountainbiker. Sinds hij in die hoedanigheid ongeveer elk breekbaar botje brak, begeleidt hij rustiger fietstochten door de Atherton Tablelands, in het achterland bij Cairns. In zijn vrije tijd beklimt Jason bergen, en bij gebrek daaraan muren. Hij raft over woeste wateren, springt bungee en vliegt. Hij wil heel Australië rondzeilen, zegt hij, dat heeft nog niemand hem voorgedaan. Het grut valt haast in zwijm. Alle meisjes, Jane incluis, zijn weg van Jason. Jane is 26, maar stelt zich nog meer aan dan die kippetjes van veertien en vijftien, die kirren, dwepen en oprecht blozen. Marylin, de dikke matrone van Lake Eacham Hotel, knijpt Jason in zijn wang. ?My big boy”, zegt ze vertederd, en ze aait hem over zijn hoofd. Hij hééft een hoge aaibaarheidsfactor, met al die blonde krulletjes op armen en benen.

Het Lake Eacham Hotel is oud en Brits, met een statige trap van donker hout in de grote hall, waar twee piano’s staan en waar de haard altijd brandt. Aan de muren hangen foto’s uit vervlogen tijden. Familieportretten met dames in Victoriaanse witte blouses, mannen met flaphoeden en bretels. Paard en kar. De doorsnede van een boom, even dik als de man lang is, die er met opgestroopte hemdsmouwen naast staat. Kiekjes uit de tijd van het rode goud : de ceder, die nu schaars is. Kiekjes uit de tijd van tin en goud, van toen veeboeren ook pioniers en ontdekkingsreizigers waren. Op de eerste verdieping van het hotel is de veranda overwoekerd door varens, en ook de straten van het dorp zijn overdadig begroeid.

Iedere nederzetting hier, zelfs zo klein als Yungaburra, heeft een chiropractor, minstens drie yogaleraren, een paar helderzienden, enkele astrologen en een cursus bloemschikken. De garage van het dorp is van one armed Charley : een zestiger met een lange baard en een akubra-hoed achter op zijn hoofd. Zoals zijn naam het zegt, heeft hij slechts één hand om te sleutelen aan zijn auto’s, en om zijn sigaret in en uit zijn mond te nemen. Zijn linkerarm is hij kwijt sinds hij vier was en hij in een dieselmotor viel. ? No worries“, zegt hij met een peuk tussen zijn lippen. ? It didn’t stop me. Ik heb die arm nooit gemist.” Hij helpt Jason onze fietsen klaarmaken. Het gezelschap bestaat uit een Nederlands gezin : vader, moeder en drie kinderen, waarvan die twee zwijmelende tienerdochters. En dan nog Tim en Dave uit Chicago : twee stoere binken, rechtenstudenten, kort Amerikaans geknipt, lange bruine benen, brede schouders. Zelfverzekerde jongens, die yanks. Zij komen net terug van een jungletocht, waar ze overnachtten in hangmatten, in een oerwoud vol bloedzuigers die dol zijn op mensenogen. Verder nog een stel dat ook deelnam aan de jungletocht, waarvan later blijkt dat ze broer en zus zijn. Kinderen nog. Paul is amper 17 en heeft altijd een lolly in zijn hand of in zijn mond, hij is van het skate-type : wijde slobberbroek en zijn pet achterstevoren op zijn hoofd, met de klep in zijn nek. Zijn zus Cat heeft een pareltje op een van haar neusvleugels en een tatoeage op een van haar schouders. Zij is thuis, in Los Angeles, de enige dochter in een gezin met zeven broers. Hun ouders stuurden Cat en Paul voor twee maanden naar Australië, als deel van hun opvoeding.

Met een helm op zo hoort dat in Australië en onze fietsen met achttien versnellingen peddelen we gezapig het dorp uit, langs de oude spoorlijn en het oude Anglicaanse kerkje. Jason gaat er als een haas vandoor. (?Racers leren wat snelheid is door hun fiets vast te maken achter een auto die 200 per uur rijdt.”) Paul, Tim en Dave, de Hollandse vader en zijn zoon Peter gaan hem achterna. Moeder, de meisjes en ik typisch zwoegen zwetend bergop en gaan te voet verder als het niet meer gaat, rooie Yvonne met een hoofd als een biet. Aan de rand van het woud wachten ?de jongens” ons op. Jason slurpt aan een slangetje dat over zijn schouder naar een rugzakje loopt. ?Twee liter Bundaburg-rum”, grapt hij.

Stilstaande vijvers, klaterende bergbeekjes, watervalletjes in het vochtige groen van varens en mossen. Hoog daarboven : hertshoornvarens, lianen en luchtwortels van de strangle fig of wurgvijg, de ficus virens. De oudste van die soort in de Tablelands is de Cathedral Fig : ?Een boom van 600 jaar oud, zo hoog als een gebouw van twaalf verdiepingen, een bladerdek zo zwaar als twee olifanten, een kruin zo omvangrijk als twee olympische zwembaden”, zo spreekt Jason beeldrijk, en hij wijst ons op een hairy mary, een struik omgeven met een wirwar van witgrijs haar, en een wait a while, met weerhaakjes die moeilijk los te maken zijn. Boven ons hoofd schreeuwen geelkuifpapegaaien, en om ons heen klinkt het magische gepingel van bellbirds.

Zijn hier slangen ? ?Nee”, zegt Jason. ?We zitten hier op ongeveer duizend meter hoogte. Het is hier te koud voor giftige slangen. Dit jaar heeft het wel drie keer gevroren. This is gods own country. In tegenstelling tot de binnenlanden waar gras groeit dat zelfs kangoeroes niet lusten, groeit hier alles : mango’s, avocado’s, macadamia-noten.” Hij neemt nog een slok uit zijn slangetje en gaat er weer vandoor. Bergaf, met een slijkstreep van bilnaad tot tussen zijn schouderbladen, racet hij door de mangovelden naar de oude Peeramon Pub, waar we lunchen op de veranda. Binnen is er rodeo op de televisie. Enkele boeren uit de buurt en een inheemse man vuren deelnemend Queensland-kampioen Matthew Rantle aan. ?Ride ‘m, mate !Ride ‘m cowboy !” Maar de stier, met dolle bokkensprongen door zijn vastgebonden ballen, gooit zijn berijder af. Even later komt een echte cowboy de pub binnen : in geruit hemd en met franjes aan de zijnaden van zijn leren broek, zit hij op zijn paard. Hij stuurt zijn paard het bordes op, en de pub in, en er is niemand die ervan opkijkt. Later haalt hij ons nog in : galopperend op zijn ros, de franjes aan zijn broek wapperen in kadans op en neer, hij steekt zijn hand op, met daarin een fles Castlemain.

Twee dagen later, wanneer slierten ochtendnevel nog langs de hellingen omhoog kruipen als in de Zwitserse Alpen op een regenachtige dag, gaan we kanovaren op de Mulgrave River. Zwemvesten aan, en dan per twee een kano in. Vader en moeder de Graaff, hun dochters, Paul en Cat, Dave en Tim, Jane heeft zich al bij Jason in de boot gewerkt. Blijven over : Peter, een bange Hollandse blaag van 18, en ik. Nog geen uur later liggen Peter en ik voor het eerst te spartelen in het wilde water. Elke kano behalve die van rooie Yvonne en haar zusje moet eraan geloven. Die van Peter en mij zelfs drie keer. Resultaat : bibberen van de kou, een blauwe, geschramde dij tot boventoe. Eigen schuld, dikke bult : wie avontuur wil, kan dat krijgen.

Het Groot Barrièrerif, langs de noordoostkust van Australië, is een van de zeven wereldwonderen.

De schoonheid van tropisch Australië is een lust voor het oog, maar om de hoek loert gevaar : krokodillen, giftige spinnen en slangen kunnen je de stuipen op het lijf jagen. In het regenwoud van Atherton Tablelands is de flora bovenaards mooi, en gelukkig

Langs de kust van Queensland, het beste duikadres ter wereld, liggen duizend eilandjes met hagelwitte stranden en namen om van te dromen.

Kajakken op de Koraalzee : op eigen kracht naar een Robinson Crusoe-eiland.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content