Meedogenloos mooi is zijn fauna en flora, hard als de natuur

is zijn oorspronkelijke bevolking. Een paradijs is dit land,

waar je naar geen enkele andere plek verlangt.

GRIET SCHRAUWEN

Jimmy stelt zich trots voor als chief of the Lilla. Chief ? Er blijven maar twee inwoners over : hij en zijn vrouw. “Iedereen is weg”, zegt hij. “Sinds de jaren ’70 vertrokken ze. De jeugd van tegenwoordig ook : ze houden party’s en drinken alkohol. Seks en drugs en rock ’n roll. Ze willen allemaal Bob Marley zijn. “

Jimmy’s zwarte huid steekt af tegen de witte bast van de gum tree achter hem, waarvan de stam harig is als een hondevacht. Blootsvoets loopt hij door Kings Canyon, over scherpe stenen en stekelige bodembegroeiing. “Het eelt op mijn voetzolen is zo dik dat er zelfs geen doorns doorheen kunnen, maar de nieuwe generatie kan niet blootsvoets leven zonder kreupel te worden”, zegt hij schamper. Hij wil ons graag rondleiden op zijn grondgebied, waarover hij zoals elke aboriginal lyrisch is. Iedereen vindt zijn eigen land het mooist, het voedsel het lekkerst, het water het zoetst.

“Lilla betekent zoet water, ” zegt hij, “en dat van ons is wonderwater met genezende krachten, vooral als je een kater hebt. “

Zijn stem klinkt hol tegen de rode rotswanden als in een grot, en aan onze voeten ligt een waterpoel. “Dertig of veertig meter diep”, zegt Jimmy. “Het zal nooit opdrogen. Voor westerlingen is het binnenland van Australië een onherbergzame hel en veel Europese pioniers vonden er de dood, maar waar een man van mijn volk ook reist, overal zal hij water vinden. Water is zo belangrijk om te overleven dat onze taal maar één woord heeft voor leven, water en kamp. Die kennis wordt in gezongen teksten doorgegeven, van grootvader op kleinzoon. Komt een man van een andere stam naar ons toe, dan gaat hij naar een van de ouderen om de weg het water, dus te vragen. Op die manier kan een man van ons volk het hele kontinent doorkruisen, omdat iedere oudere een stukje van de landkaart kent. “

Jimmy toont ons wel het water, maar de songlines die hij kent, wil of mag hij niet zingen. Hij is al eens gespeerd toen hij elf was, en wil dat niet nog eens meemaken. “Wij zijn hard, ” zegt Jimmy, “ook met kinderen, hoewel we van hen houden. Maar ze moeten gehard worden om te kunnen overleven in dit land. Als ze iets doen wat verboden is, wacht hen een pijnlijke straf : iemand slaat hen een tand uit of werpt een speer door hun been. Onze wetten gaan voor alles, ook voor die van de regering. Als iemand van ons volk een straf moet uitzitten wegens moord, wordt hij de dag dat hij terugkeert door zijn eigen stam om het leven gebracht. Pay back : oog om oog, tand om tand. “

Jimmy houdt halt bij een struik. “Dit is een mulga, ” zegt hij, “een plant die voor ons zeer belangrijk is. Bij zijn wortels zit een witte, vette rups. Een lekkernij”, volgens Jimmy. “Geroosterd smaken ze naar roerei. Maar een mulga is ook onze wapenboom omdat hij hard hout levert voor boemerangs en speren, die we nodig hebben voor de jacht en om ons te verdedigen tegen indringers. ” Hij toont ons hoe een steen bevestigd wordt aan een houten spies met de achillespees van een kangoeroe. Iemand van het gezelschap vraagt of hij ons enkele boemerangs wil demonstreren.

“Graag, ” zegt Jimmy, “maar ik heb ze uitgeleend en nog niet teruggekregen. “

“Hoezo ? ” vraagt een ander. “Ik dacht dat een boemerang vanzelf terugkeert ? ” Jimmy kijkt verstoord. “De come back is maar één soort, de meeste komen niet terug. Come back wordt gebruikt in het zuiden en het noorden om vogels mee te vangen. Wij, woestijnmannen, maken wapens om te doden, niet om terug te keren. Als wij jagen, moet het de eerste keer raak zijn. Als jager ken je de wind en ben je een spoorexpert. Wij herkennen niet alleen sporen van dieren. Ook onze kinderen, onze moeder en onze vrouw herkennen wij net zo goed aan hun voetstappen in het zand als aan hun gezicht. Als we het op een kangoeroe gemunt hebben, verwonden we hem met een speer van betrekkelijk dichtbij, en daarna maken we hem af met een nr. 7, de boemerang die zo heet vanwege zijn vorm. “

“Het liefst eten we vlees”, zegt Jimmy. “Hagedis, wallaby, slang, kangoeroe. Jagen is mannenwerk. Vrouwen verzamelen eetbare planten als waterlelies. Ze hebben geen wapen, enkel een digging stick om eetbare wortels uit te graven. Op het eerste gezicht zie je het niet, maar in de woestijn is er veel dat eetbaar is : limoengras, distelbloemen en wild fruit als appeltjes, peren en vijgen. “

Jimmy is opgegroeid op kangoeroe, vertelt hij. Emoe is te moeilijk. Alles moet op de juiste manier bereid worden en dat is zeer ingewikkeld. Een kangoeroe mag bijvoorbeeld nooit gevild worden, maar gaat met huid en haar in de aarde om geroosterd te worden. Zo doen ook de eilanders het, de Maori van Nieuw-Zeeland en de Polynesiërs : kuil graven, gloeiende houtskool erin, toedekken met aarde.

“Hoe lang moet kangoeroevlees in het vuur blijven ? ” vraagt iemand. “Dat hangt van je honger af”, antwoordt Jimmy. “Als je een hele dag hebt gejaagd, ben je veel te hongerig om hem uren te laten roosteren. Als de huid eraf is geschroeid, is de kangoeroe klaar. “

“En, ” hij schakelt over op een ander onderwerp, “gaan jullie nog naar Uluru ? Daar was run-away-Johnny, mijn grootvader, vroeger de chief van. Men noemde hem zo omdat hij haast zo snel was als de wind, dankzij de bladeren die wij verpulveren tot pruimtabak. Speedy spul : je krijgt er een versnelde hartslag van en massa’s energie. Goed voor walkabout. ” Wij hoeven Jimmy’s pruimtabak niet, want wij reizen niet lopend. De auto brengt ons.

Ayers Rock, Uluru voor de aboriginals, is de grootste monoliet ter wereld. De rots ligt net onder de steenbokskeerkring, op bijna 500 kilometer van Alice Springs, het meest nabije stadje midden in het immense land. Die afstand is een boogscheut naar de normen van Down Under, waar de ene kroeg soms zo ver ligt van de volgende als Amsterdam van Lyon. Alice, zoals de inwoners haar liefkozend noemen, is een stadje met amper 22.000 inwoners, die allemaal dol zijn op geintjes als de Henley-on-Todd-regatta : de dag in september dat ze met hun benen dwars door de bodem van hun boot door de droge bedding van de Todd River rennen. Als het ooit zou regenen, moet die bootrace worden afgelast.

De rit naar The Centre is eindeloos. Het slapende hoofd van een reisgezel is op mijn schouder gezakt en het snurkt. Philip, onze chauffeur en gids door dit barre land, is onvermoeibaar. Hij is een echte outback Aussie : een breedgerande Akubra op zijn hoofd, Bluntstone laarzen aan zijn voeten, hemd met korte mouwen en broek met korte pijpen die stubbie heet, net als een pint. Alleen : Philip drinkt geen bier zoals het een Aussie zou passen. XXXX (zeg Four X) en VB of Victoria Bitter zijn niet aan hem besteed, Bundaburg rum (uit de gelijknamige stad) helemaal niet.

Voorbij Lake Amadeus, een droog zoutmeer, en Mount Connor wordt Uluru zichtbaar vanop 40 kilometer. Rechts daarvan : de Olgas. “Geen Bulgaarse volksdansgroep, ” zegt Philip, “maar een miljoenen jaren oude rotsformatie. In de aboriginaltaal van deze streek heten de Olgas Kata Tjuta, wat vele hoofden betekent. “

De zon staat al laag als we bij Uluru aankomen, tegelijk met een tiental autobussen vol toeristen die allemaal de zonsondergang willen zien. Ze hebben klapstoeltjes bij zich en er knallen champagnekurken. Een gênant vertoon in vergelijking met wat zich afspeelt in het landschap. Uluru, het rode hart van het kontinent, houdt de warmte en het late daglicht vast. De rots ligt in de schemering te gloeien als brandend hout, te fonkelen als een raadselachtige edelsteen. Pas als het nachtelijk duister de aarde heeft toegedekt, dooft haar mysterieuze gloed uit van oranje naar gebrand terrasiena, robijnrood en mauve fluweel.

Kamperen doen we in Yulara, een nederzetting bij Uluru. “Handschoenen, sjaal en muts meenemen in het binnenland”, advizeert de reisgids. In Australië ? Waar het tot 58 graden in de schaduw wordt en waar je een eitje kunt bakken op de motorkap ? Maar het is er hartje winter als het volop zomert in het noordelijk halfrond. Overdag is het heet, maar tijdens winteravonden en -nachten daalt het kwik tot 2 graden. Dog nights heet dat : zo koud dat je een dingo in je deken nodig hebt om je warm te houden, en in mijn slaapzak zou ik er best een willen hebben.

Als we uit de tent kruipen, is het donker, het zuiderkruis staat nog aan de hemel en het doorngras is berijmd. Maar we moeten vroeg op pad of het is bij Uluru veel te heet. Uluru is voor aboriginals een sacred site bij uitstek, het centrum van het universum. Sacred sites zijn soms verboden terrein voor niet-aboriginals, andere zijn toegankelijk. Uluru is half om half. De inheemsen hebben hun berg teruggekregen op voorwaarde dat ze bezoekers zouden toestaan, maar sommige delen mochten ze afsluiten voor het publiek wegens heilig en geheim. Ze zien met lede ogen aan wat toeristen met Uluru doen : de eerste blanke beklom de monoliet in 1873, en velen zijn hem gevolgd. Maar aboriginals hebben dat liever niet, en dus doen we het ook niet. Aan de voet van Uluru staan bordjes met waarschuwingen : de aboriginals betreuren dat er zovele toeristen de dood vinden op Uluru en ze vragen met aandrang om per uur één liter water te drinken, een hoed op te zetten, en de berg zeker niet te beklimmen op de middag.

De aarde is zo rood als Uluru, ik sta kniehoog in prikkend, grijsblauw doorngras, de lucht is kobaltblauw, en om negen uur is het al zo warm als in België op de middag van een snikhete dag. Bij zulke temperaturen kun je je Genuine Aussie Fly Net (made in Korea) nodig hebben : een groen gaas over je hoed dat je gezicht beschermt tegen vliegen.

“Er zijn er meerdere, ” zegt Philip, “maar ik ken slechts drie soorten vliegen : de trage blauwe die het liefst in je oog zit, de snelle die zwaar zoemend andere lichaamsopeningen als oren zoekt en die plassen haast onmogelijk maakt, en dan is er nog de kamikazevlieg, die wacht tot je je mond opent en er gezwind invliegt. ” Maar rond Uluru zijn zelfs geen vliegen, zo heilig is de plek. Ze zeggen dat alle Liruman, ook de Loritja en Pitjanjatjara naar Uluru kwamen om hier de mytische regenboogslang te vangen. Alle sporen van hun speren zijn nog zichtbaar in de rots, en veel van die gaten zijn zo heilig dat ze zelfs niet mogen gefotografeerd worden. Ook de mensen worden niet graag gefotografeerd, vooral de oudere : ze geloven dat een foto hun geest meeneemt, en in tegenstelling tot sommige boemerangs komt die nooit meer terug.

Tjinta Tjinta (zeg maar Willie Wagtail) is een oude man met een witte baard, die graag de verhalen van zijn volk vertelt. Myten over het begin, over de aarde vóór de dreaming of dreamtime, toen tijd nog niet bestond en er alles tegelijk was : heden, verleden en toekomst. Toen ontstond de wereld : vlakten, rivieren, regen en wind en alle levende dingen. De eerste dieren bewogen zich door het land en vormden het : een kloof, een rots, een vlakte… Later gingen ze nog verder en ze werden de zon en de maan, en opnieuw de zon en de maan. De mens komt voort uit de zonsondergang en gaat er ook weer naar terug. Naar de eeuwige jachtvelden, waar kangoeroes hun reukvermogen verloren zodat ze geen lucht krijgen van de jager en zich gedwee laten vangen.

Sommige verhalen gaan terug tot vulkaanuitbarstingen van duizenden jaren geleden. Hoe oud ze precies zijn, weet niemand. Wetenschappers stelden vast dat Australië minstens 40.000 jaar bewoond was voor het werd ontdekt, de langste tijd van afzondering in de menselijke geschiedenis. William Dampier, die in 1688 per ongeluk het noorden van het onbekende kontinent vond, maakte dat hij er wegkwam. In zijn logboek noteerde hij dat die wezens, die geluiden maken als gakkende ganzen, de meest miserabele waren die hij ooit aanschouwde : zonder huizen of kleren, schapen of pluimvee, en hun ogen half dicht tegen de vliegen.

Australië bleef een eeuw ongerept, tot aan de einder The Endeavour van James Cook verscheen. Maar ook hij streek de zeilen, en pas in 1787 oordeelden de Britten dat Australië een prima bestemming was voor hun gevangenen waar ze geen blijf mee wisten sinds de Verenigde Staten hun onafhankelijkheid uitriepen. Twee inboorlingen op het strand riepen naar verluidt nog warra warra ofte “ga weg”, maar in tegenstelling tot vorige bezoekers gingen deze niet weg. Ze bleven en brachten van alles mee : dieren groot en klein, en ziektes die de inboorlingen doodden : mazelen, tbc, hepatitis B, griep. Het vee en de schapen van de blanken vervuilden het water en verjaagden op die manier de oorspronkelijke bevolking. De inheemse dieren van Australië hebben allemaal zachte pootjes als poezen, maar Europese paarden, kamelen en koeien vertrappelden de bodem met hun harde hoeven.

Van het stenen tijdperk werden de aboriginals gekatapulteerd naar de eeuw van ijzer en staal. De eerste kolonisten troffen een volk aan dat “niets” had : nomaden voor wie elk bezit een zware last is om dragen. Meer dan wat speren en boemerangs en een coolla (een mand om voedsel of een baby in te vervoeren) hadden ze niet. Zelfs geen geschreven taal. Alles wat overblijft van hun geschiedenis is de mondelinge overlevering die van generatie op generatie wordt doorgegeven, met oude rotstekeningen als enig didaktisch materiaal.

De eerste settlers vestigden zich aan de kusten. Pas in de helft van de vorige eeuw drongen ze het binnenland in en gaven ze alles ridikule namen als Dog Chains Creek of March Fly Creek. Ze trokken een spoorlijn door het kontinent en verdeelden de heilige landschappen, noord en zuid verbonden ze met de Singing String, die telegrafie mogelijk maakte van Sydney over Indonesië tot in het moederland Groot-Brittannië. Ze schonden de aarde op zoek naar bodemschatten. En die vonden ze. Goud en diamanten en parels bij hopen, onder andere in Kimberley : het noordwestelijke deel van Australië, mijlenver van alles verwijderd. Vandaag vliegen arbeiders naar de goudmijnen in de Tanami Desert vanuit Darwin of Alice Springs, om er in de verzengende woestijn te blijven en per dag tien uur te werken.

Een luxeleventje vergeleken met hoe het er een eeuw of minder lang geleden aan toeging. Het begon in 1880, toen Philip Saunders, Adam Johns en de aboriginal Crawford goud vonden. Tijdens de daaropvolgende koortsige goldrush kwamen avonturiers uit de hele wereld naar dat eldorado dat hen stinkend rijk zou maken, want goud en edelstenen lagen er voor het rapen. Helaas : voor velen werden de gouden dromen een nachtmerrie. Hun tocht was minstens 500 kilometer lang. Ze vertrokken meestal te voet, met te weinig water en te weinig proviand, met wat gereedschap in de kruiwagen die ze voortduwden door de woestijn die steeds heter en droger werd. Een woestijn met wat kapokstruiken met witte pluisjes waarmee de pioniers hun kussens en matrassen vulden, waar puntig speergras met weerhaakjes groeide en gras dat zelfs kangoeroes niet lusten. En last chance, wat koeien soms eten bij gebrek aan beter. Ze gingen dood door de vlijmscherpe doornen van de last chance in hun maag, en werden opgeruimd door de wedge tailed eagle, een roofvogel met een vleugelwijdte van drie meter die vanop anderhalve kilometer een konijntje ziet.

Ten tijde van de goudkoorts lag de Tanami Desert met haar oneindig lege, onaangetaste landschappen bezaaid met gebroken karrewielen, fietsen, kruiwagens en de lichamen van dapperen, geveld door ziekte of honger, door dorst en hitte. Deze vijandige omgeving werd bovendien bewoond door “wilden”, die de indringers bestookten met speren en boemerangs. De aboriginals houden er in Europese ogen barbaarse praktijken op na. Bij de geboorte van een tweeling wordt de zwakste baby gedood omdat een vrouw maar één kind kan voeden en dragen. Of als een kind geboren wordt als het vorige nog niet goed kan lopen, wordt het doodgemaakt nog voor de moeder het te zien krijgt, opdat ze zich er niet aan zou hechten. Ook de hedendaagse mens ervaart aan den lijve dat hier de aarde de mens aan haar wil onderwerpt en niet omgekeerd : één enkele waterkraan binnen een straal van duizend kilometer, stof dat je verblindt tot een half uur nadat een eenzame road train voorbijdenderde, en Rabbit Flat is gesloten want vandaag is het donderdag : volgende benzinestation op 500 km.

Flarden van verhalen die Tjinta Tjinta bij Uluru vertelde, doemen weer op. “Jullie hebben een sterrenbeeld volgens de maand dat jullie geboren zijn, maar tijd kennen wij niet : we weten niet eens of iets één of honderd jaar geleden is. De aarde is wat telt, het land. Volgens de grond waarop je geboren bent, krijg je je totem, en de vijf kinderen van één gezin kunnen allemaal een andere totem hebben. Ik ben bijvoorbeeld een hagedis en mijn broer is een dingo, omdat hij op rotsige bodem ter wereld kwam. ” En heel poëtisch begon Tjinta Tjinta met : “In de tijd dat de stormvogel vliegt, de mango’s rijpen en de vleerhonden spelen, denkt een jonge man aan de liefde. ” Om ons dan te vertellen dat de ouderen een vrouw voor hem zoeken, en dat jongens helemaal niet vertrouwd zijn met meisjes : “Ze waren onze natuurlijke vijanden, zoals krokodillen. Wij flirtten niet, wij speelden niet samen, wij vochten en riepen dingen als ‘Sla haar hersens in met een boemerang’. “

Tot in ’81 was Osmond Range het einde van de bekende wereld. Aboriginals kenden wel wat erachter lag, maar niet het geologische belang ervan. Pas toen er een vliegtuigje overvloog, werd het door de westerlingen ontdekt. De adembenemende Bungle Bungle, met heuvels als bijenkorven, gelaagd met stroken oranje en zwart. “Zandsteen”, zeggen geologen. “Normaal verpulvert het als kurk, maar deze steen is beschermd met oranje kiezelsteen en zwart korstmos. Het gesteente is 360 miljoen jaar oud, en de zware moessonregens kerfden er kloven in van wel 300 meter diep. “

Purnululu is sinds ’84 open, maar erg toegankelijk is het nationaal park niet. Met onze 4×4 doen we vijf uur over amper 53 kilometer. Volgens Philip deed hij enkele jaren geleden nog zeven uur over het trajekt, maar hij vond het zeer de moeite waard. En dat is het ook : een onbeschrijflijk sprookjesachtige wereld, begroeid met onbekende planten die nog geen naam kregen, bezeten door een onwerkelijke stilte, tot een vlucht kaketoes boven ons oorverdovend kijft en krijst.

En dan een bush camp opzetten. Geen dunny (wc), maar hurken achter een struik. Geen douche, maar een teiltje water uit een kreek. Mijn reisgenoten en ik sprokkelen droog gras en takjes. Philip hakt hout en rakelt het vuur op, een zaklamp tussen de tanden, en zingt van Waltzing Mathilda. ’s Ochtends worden we gewekt door een lachende gans. “Het horloge van de bushman”, zegt Philip, die een ketel water in het vuur zet voor billy tea. Dit is het paradijs.

De aboriginal- myten vertellen over de aarde toen de tijd nog niet bestond.

Dog nights : zo koud dat je een dingo in je deken nodig hebtom je warm te houden.

Pas sinds ’84 toegankelijk : het nationaal park Purnululu, met heuvels als bijenkorven.

Ayers Rock, Uluru voor de aboriginals, is de grootste monoliet ter wereld.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content