Artiest maar geen elf

Beelden uit 'Heima', de mooie concertfilm die het moederland bezingt. © GF / EMI

Ja, hij wil het wel over IJsland hebben, als we maar niet over de clichés beginnen. Jón ‘Jónsi’ Thór Birgisson, frontman van Sigur Rós en sinds enkele maanden ook soloartiest, over een visfabriek in Djúpavik, marinebases in Reykjanes, de boeken van Sjón en de IJslandse muziekscene.

De Xenophobe’s Guide to the Icelanders, pagina 28 : “De IJslander is stil en ingetogen in het gezelschap van vreemden. In een gesprek is hij degene die niks zegt en verbaasd is dat iemand hem vragen wil stellen. De IJslander zal het moeilijk hebben om vijf minuten vol te praten, zelfs als hij een wereldautoriteit is op het gebied in kwestie.” Jónsi kijkt ons met uitgestreken gezicht aan terwijl we hem het citaat voorlezen. Wat volgt is een doodse stilte die een volle dertig seconden duurt, waarna hij droog mompelt : “Wel, als het in een boek staat, zal het wel waar zijn, zeker.” Verrassend hoe accuraat zo’n reisgids – grappig boekje, trouwens – kan zijn.

Jónsi staat bekend als een moeilijke gesprekspartner. Legendarisch is het interview dat hij samen met Sigur Rós gaf aan NPR’s Bryant Park Project (kortstondig radioprogramma), de stiltes na elke vraag van de interviewer zijn de pijnlijkste die u op YouTube zal vinden. Maar het laatste jaar is hij verbeterd, hebben we ons laten vertellen. Sinds hij samenwoont met zijn partner Alex Somers, een Amerikaans kunstenaar en muzikant met wie hij vorig jaar nog het experimentele Riceboy Sleeps uitbracht, zouden zijn Engels én zijn conversatiekwaliteiten erop vooruitgegaan zijn. Een vlotte prater is hij nog steeds niet, maar hij komt af en toe al eens los, zo merken we na onze dramatische start.

Enig probleem : Jónsi durft al eens dichtklappen als het over IJsland gaat, hebben we in oude interviews gelezen. En laat net dat nu het onderwerp van dit gesprek zijn. Het is dan ook met enige schroom dat we hem inlichten. Tot onze opluchting reageert hij positief. “Ik praat graag over IJsland, hoor”, stelt hij ons gerust. “Maar ik hou niet van de vragen die de meeste journalisten over IJsland stellen. Ik heb ze allemaal al eens te veel gehoord. ‘Hoe hebben de gletsjers uw gitaarspel beïnvloed ?’ : die vraag heb ik al duizend keer gehad. Pure bullshit. ‘Geloven jullie in elfjes ?’ : idem. Daar antwoord ik niet eens meer op.”

The New York Times publiceerde enkele jaren geleden een artikel over de IJslandse Huldufólk, het onzichtbare elfenvolk dat volgens de legende de rotsen en spelonken van IJsland zou bevolken. Tachtig procent van de lokale bevolking zou het bestaan ervan niet ontkennen, schreef de krant, verschillende wegen zouden bij hun aanleg zijn omgeleid, om de huizen van de Huldufólk niet te verstoren. Het lijkt een wonderlijk stukje folklore dat uitstekend past bij de volstrekt unieke, magische sprookjesklanken van Sigur Rós en Jónsi’s soloplaat Go. Met zijn bleke tint, schuchtere voorkomen en voorliefde voor excentrieke kledij doet Jónsi ook zelf ongewild denken aan een sprookjesfiguur. Maar Birgisson doet de hele IJslandse obsessie af als onzin. “Dat zijn clichés die niets met het echte IJsland te maken hebben. Daar zal je mij niet over horen praten.”

We vragen hem hoe hij zijn vaderland dan wel ziet. “Het is vooral een geweldig mooi land. Je hebt er de meest fantastische plekken. Ken je Djúpavik bijvoorbeeld ? Er staat een verlaten visfabriek die twee jaar heeft gedraaid en daarna totaal verloederd is. Nu wonen er nog twee mensen. Het totale isolement. Maar er gaat een fantastische sfeer van uit. Echt een coole plaats om naar toe te gaan.” Jónsi was er in 2006, tijdens een concerttour door heel IJsland die Sigur Rós tot in de kleinste dorpjes bracht.

Wondermooi maar triest ?

Twee derde van de 300.000 IJslanders woont in Reykjavik, de overige 100.000 zijn verspreid over een gebied drie keer zo groot als België. Het was voor hen dat Sigur Rós iets wilde betekenen. “Het was een mooie ervaring, met zoveel muzikanten door het land trekken”, zegt Jónsi. “Het was alsof ik mijn thuisland voor het eerst omarmde.” De band bracht een dvd uit van de reeks, getiteld Heima (IJslands voor ’thuis’), een prachtige concertfilm, ontroerend in al zijn warmte en liefde voor het moederland. Maar ook omdat het plaatje zo mooi klopte : de dromerige soundscapes van Sigur Rós en de beelden van IJsland, ze lijken niet zonder elkaar te kunnen.

Tegelijk schetst Heima een erg triest beeld van IJsland. Wondermooi, maar ook ge-isoleerd, vervallen en melancholisch. “Daar ben ik het niet mee eens”, zegt Jónsi. “IJsland is het omgekeerde van triest. Er is zo veel energie. Alles is heel hard, heel brutaal. Het is ook een heel jong land. IJsland is nog in beweging. Dat heeft de uitbarsting van de Eyjafjallajökull nog maar eens duidelijk gemaakt.” Hij denkt even na. “Maar je hebt misschien wel gelijk wat de melancholie betreft”, verbetert hij zichzelf. “Het is heel donker. De winters duren negen maanden, een ideale voedingsbodem voor depressies. Misschien is dat ook de reden waarom er zoveel artiesten zijn. Je moet iets doen om mentaal gezond te blijven in zoveel duisternis.”

Met wereldberoemde bands als Sigur Rós, Björk, The Sugarcubes, Múm, Jóhann Jóhannsson of, recentelijker, Emiliana Torrini en FM Belfast, heeft IJsland inderdaad een verbazend grote muzikale productie. Het land heeft niet voor niets ’s werelds grootste aantal artiesten en kunstenaars per capita.

Ziet Jónsi de IJslandse muzikanten als één scene ? “Muzikaal worden al die bands vaak in hetzelfde vakje gestoken. En ergens begrijp ik wel waarom. Er is niemand die zal zeggen dat de bijna klassieke muziek van Jóhann Jóhannsson identiek klinkt als mijn albums, maar er zit wel iets in dat de twee met elkaar verbindt. Misschien zijn het de soundscapes of zo. Ik weet het niet.”

We polsen voorzichtig of het ook niet de unieke landschappen van IJsland zijn die hun weg hebben gevonden in de muziek van het land. “Ik denk het niet”, is het bitse antwoord. Beginnen over gletsjers, fjorden en vulkanen is duidelijk geen goed idee. Vanwaar die gelijkaardige sound dan wel komt ? “Ik denk dat het veel met de filosofie van muziek creëren heeft te maken. Dit is zo’n geïsoleerd land, dat iedereen zelf iets maakt, wars van alle invloeden. Je eigen stem zoeken, dat is misschien wel een specialiteit van IJsland. Misschien is dat eigen gezicht net wat al die artiesten met elkaar verbindt. En dan heb ik het niet alleen over muziek. Je ziet dat ook in de literatuur. Je moet het werk van Sjón maar eens lezen bijvoorbeeld. Hij is de tekstschrijver van Björk, maar hij heeft zelf ook fantastische boeken uitgebracht. Blauwvos is een van mijn favorieten.”

Boekenland

Het is niet toevallig dat Jónsi over literatuur begint. “Het is beter om blootsvoets over straat te gaan, dan zonder boeken”, zegt een IJslands spreekwoord dat ik ergens heb opgepikt, al heeft de zanger er nog nooit van gehoord. “Er zijn zoveel spreekwoorden hier, dus zo verwonderlijk is dat niet. En we zijn inderdaad een groot boekenland. Iedereen leest. Ik ook.” Wat hij dan leest ? “Ik hou van de boeken met Kurt Wallander”, geeft hij glimlachend toe. “Van de Scandinavische misdaadschrijvers in het algemeen. Maar ik lees ook serieuze dingen. Ik heb net Eating Animals gelezen van Jonathan Safran Foer op mijn iPad. Héél inspirerende literatuur.”

Het is al een paar keer ter sprake gekomen : het isolement van IJsland. Maar eigenlijk is ook dat een overtrokken cliché, meent Jónsi. “Het is niet dat we wereldvreemd zijn. Sinds de jaren veertig heeft de Navo een militaire basis in Reykjanes, in het zuidwesten van het land, bemand door Amerikanen. Vier jaar geleden is de basis ontmanteld, maar de invloed ervan was groot. We hebben altijd Amerikaanse radio en televisie kunnen ontvangen. Het is niet dat we afgesneden leefden van de rest van de wereld. Misschien hadden we zelfs te veel Amerikaanse invloed. IJslanders houden van hun jeeps en La-Z-Boys. Voor de kredietcrisis hadden we het hoogste percentage SUV’s ter wereld. Die hele cultuur van consumeren hebben we echt van de Verenigde Staten, denk ik. Plus : onze munt was zo sterk dat iedereen maar kocht en kocht en leende en leende. Met het gekende resultaat.”

Zelf is Jónsi ook niet helemaal aan die consumptiecultuur ontsnapt. Voor het interview zagen we hoe hij een hoes voor zijn iPad kreeg van Alex. De verrukking op zijn gezicht deed denken aan een kind op Sinterklaasochtend. IJslanders houden van hun gadgets, zo veel is duidelijk.

“Ik voel me wel een typische IJslander, ja. Ik heb al veel van de wereld gezien, maar ik ben altijd blij als ik terug naar huis kan. Er zijn geen platenmaatschappijen, geen managers. Er is veel ruimte. Het is de totale rust. Het heeft wel iets escapistisch voor mij. Misschien is dat wel waar IJsland voor mij nog het meest om draait.”

We nemen afscheid. Terwijl we hem de hand schudden, vragen we of IJslanders echt zo veel belang hechten aan de juiste handdruk, zoals een journalist van Q Magazine ooit ontdekte – achter zijn rug maakten de jongens van Sigur Rós inside jokes over zijn ‘puntige’ handdruk. “Ik let er wel op, ja. Een handdruk mag niet te hard zijn, maar ook niet te zacht. Vooral een zacht handje komt heel slecht over”, verduidelijkt Jónsi. Hij vraagt of hij een tweede keer mijn hand mag schudden om me juist in te schatten. “Je hebt een goede handdruk”, concludeert hij na enkele seconden nadenken. “Niet agressief, maar ook niet te soft. Precies goed.” Rare jongens, die IJslanders.

Door Geert Zagers

“De winters duren negen maanden, een ideale voedingsbodem voor depressies. Misschien is het daarom dat er hier zoveel artiesten zijn. Je moet ‘iets’ doen om mentaal gezond te blijven.” “Dit is zo’n geïsoleerd land, dat iedereen zelf iets maakt, wars van alle invloeden. Je eigen stem zoeken, dat is misschien wel een specialiteit van IJsland.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content