Tussen Tucson en Los Angeles hebben de blanke Amerikanen het mooiste en het verschrikkelijkste gepresteerd. On the road op de I-10.

De Verenigde Staten zijn onweerstaanbaar om door te reizen. Eindeloze verten, maar steeds vaker verminkt door menselijke ingrepen, neem nu die veel te grote reclameborden voor McDonald’s, Jack in the Box. Toch blijven de Highways en Interstates boeien. Vandaag ben ik onderweg op de Interstate 10 die begint in Jacksonville, aan de Atlantische Oceaan, en tot in Los Angeles loopt. Een van de vele routes die westwaarts de geschiedenis van de pioniers volgt.

Met een airconditioned Volvo S80 volg ik deze weg tot aan de exit van de 77 die ik noordwaarts volg. Het is al nacht als ik die weer verlaat en een verharde landweg oprijd, de woestijn in. Een paar minuten later duw ik een deur open en sta in een bescheiden kamer die gevuld wordt met muziek van Rachmaninov. Op een tafeltje liggen gedrukte aanwijzingen over wat je moet doen met de beet van een ratelslang of een schorpioen.

Ik ben op het terrein van Biosphere 2, maar kan me in deze duisternis geen idee vormen van het gigantische complex. Morgen loodst een senior researcher me door de grootste serre ter wereld. Biosphere 2 is het levenswerk van de oliebaron Bass, die aan het begin van de jaren negentig het idee opvatte om een complex te bouwen dat geheel van de buitenwereld kon worden afgesloten. Bass wilde nagaan of mensen, gesteld dat ze in een evenwaardige biosfeer werden opgesloten, autonoom konden leven en werken. Van september 1991 tot september 1993 verbleven hier vier mannen en vier vrouwen, kweekten er groenten, hielden er kippen, kleine varkens en geiten. Ze recycleerden hun water en wekten zelf elektriciteit op. De weelderige plantengroei moest voor een stabiele atmosfeer zorgen. Dat bleek niet feilloos te lukken: tot tweemaal toe moest zuurstof worden toegevoegd. Maar ze overleefden en keerden (mager maar gezond) naar de echte biosfeer terug.

Door de problemen met de zuurstofafname kwam Bass in contact met de Columbia University in New York, die nu met een eigen onderzoek bij het project betrokken is. De universiteit bouwde enkele serres bij en verdeelde het geheel in vijven, voor experimenten in vijf klimaattypes. Zo loop ik van de woestijn naar de savanne, en vandaar naar het oerwoud en beland uiteindelijk bij de oceaan, een reusachtig zwembad gevuld met zeewater en begrensd door een klein strand. De experimenten betreffen hoofdzakelijk de toename van de koolstofdioxyde (CO2) in de lucht, en de gevolgen daarvan voor de biosfeer. Het belang van het project kan moeilijk overschat worden, al was het maar omdat velen die toename verantwoordelijk achten voor klimaatveranderingen, uiteindelijk hangt het voortbestaan van het menselijk leven er dus van af.

Professor Wallace (‘Wally’) Broeckner, een goedlachse, wat verstrooide zestiger, buigt zich al jaren over de effecten van CO2 op het leven van planten. Zijn voorlopige conclusies zijn niet echt geruststellend. “Per honderd pond benzine die wordt verbrand komt er driehonderd pond CO2 in de lucht. Als je weet dat 85 procent van onze energievoorziening uit verbranding van fossiele brandstoffen komt, dan krijg je een idee over de grootte van het probleem. Jaarlijks leveren de energiebehoeften van elk individu op aarde gemiddeld een ton koolstofdioxyde op, alleen om zijn lifestyle op peil te houden. Ik spreek over gemiddelden, de doorsnee Amerikaan haalt het zevenvoud en grote delen van de wereld willen die levensstijl zo vlug mogelijk kopiëren – met alle gevolgen van dien. Een en ander heeft ervoor gezorgd dat de CO2-concentratie in de atmosfeer van 280 naar 365 ppm ( deeltjes per miljoen) is gestegen en die toename houdt niet op. Als we in dit tempo doorgaan, verwacht ik een ramp waarvan we de omvang alleen kunnen inschatten.”

“Niet iedereen is het eens over de gevolgen, één procent van de wetenschappers gelooft dat de natuur zichzelf wel zal weten aan te passen. Ik heb daar mijn twijfels over, ook al is een van hen Richard Lindson, en dat is een briljant wetenschapper. Maybe he is right.”

Broeckner zucht. “Ik vind dat we geen risico’s mogen nemen met de planeet. You can’t go on tickling a sleeping bear.”

Ook de nuchtere Lena Gevert, director environmental affairs bij Volvo, is ongerust. “Twintig procent van de vervuiling komt van transport. We hoeven er geen doekjes om te winden: our products create pollution, noise and waste.” Toch timmert ze volop aan de weg, somt de maatregelen op die Volvo zich getroost. En dat zijn er niet weinig, van de reductie van het verbruik, de zuivering van de uitlaatgassen, het zuiveren van de lucht met het premair-systeem (dat ozon omzet in zuurstof) en het filteren van de lucht die in de auto doordringt. “En natuurlijk kijken we bij Volvo al uit naar de brandstofcel ( die verbrandingswarmte meteen omzet in elektriciteit). Alleen moeten we beseffen dat de fuelcell er ten vroegste over twintig jaar aankomt, zolang moeten we ons behelpen met de ontploffingsmotor.”

“Bij Volvo geloven we in de eerste plaats in een gewijzigde attitude bij het publiek, ondersteund door informatie. Daarom moedigen we research aan, belonen initiatieven, geven energiebesparende rijlessen aan bus- en vrachtwagenchauffeurs en hebben een partnership met de Columbia University. We sturen jaarlijks mensen hierheen, zodat we blijven begrijpen wat de wetenschappers hier aan het doen zijn, wat de omvang van het probleem is en hoe we aan een oplossing kunnen beginnen te werken.”

Een dag later zet ik koers naar het noorden, naar Scottsdale, een voorstad van Phoenix. De lente ligt er prachtig bij en ik neem de binnenweg langs Florence, een rit van een paar uur die grotendeels door een dor cactussenland voert. De oorspronkelijke bevolking heeft de natuur duizenden jaren ongemoeid gelaten, in de overtuiging dat een bestaand evenwicht bewaard moest blijven. Met de migrantenstromen in de 19de eeuw werd het land stormenderhand in bezit genomen door drommen avonturiers. Die liepen de plaatselijke bevolking onder de voet, knalden bizons neer vanaf langsrijdende treinen of dreven de dieren met paarden tot aan het ravijn. Vervolgens werd het land op brutale wijze door de nieuwkomers aangepakt, zonder respect voor de traditionele, zachte technieken.

Natuurlijk waren er ook uitzonderingen. Daarom ben ik in Scottsdale en in West Taliesin, de plek waar Frank Lloyd Wright een winterverblijf bouwde dat model kan staan voor een wel zeer bijzonder voorbeeld van integratie in de natuur.

In dit wonderlijke bouwwerk heb ik een afspraak met dokter Joe, een slanke tachtiger met een verweerd gezicht. Hij heeft de familie Wright bijna vijftig jaar geholpen en woont nu zelf als een soort permanente gast op West Taliesin. We ontmoeten elkaar in de muziekzaal en Joe heeft, ondanks zijn leeftijd, moeite om zijn enthousiasme meester te blijven.

“Ik weet nauwelijks waar ik moet beginnen als ik het over mister Wright heb, hij was zo’n buitengewoon man. Ik heb bijvoorbeeld nooit iemand ontmoet die sneller kon tekenen dan hij. Al begon hij een opdracht nooit met een schets. Hij kon er weken mee bezig zijn, louter in zijn hoofd. Toen de eigenaar van Fallingwater op bezoek kwam om de ontwerpen van zijn huis te bekijken, had Wright niet één lijn op papier staan. Dus gaf hij zijn assistent de opdracht de man tijdens een grote toer door het domein te begeleiden, zodat hij even kon doorwerken. Twee uur later waren de schetsen klaar.”

“Ik heb het geluk gehad hem bezig te zien en die herinnering staat nog altijd scherp in mijn geheugen. Hij tekende, omringd door twee assistenten die als enige opdracht hadden potloden te slijpen met een mes – want zo’n automatische slijper moest hij niet. Maar hij tekende zo snel dat ze hem nauwelijks konden bijhouden.”

We staan in de feestzaal van het huis dat in 1937 werd opgetrokken, als winterverblijf op een terrein van driehonderd hectare in de Sonoranwoestijn.

Wright was toen zeventig, had al een zeer bewogen leven achter de rug, maar wilde van geen wijken weten. Met het geld dat hij overhield aan het ontwerpen van The Johnson Wax Administration Building en Fallingwater, het jaar voordien, begon hij aan een van de merkwaardigste projecten uit zijn loopbaan. “Tien jaar eerder was hij voor het eerst in de woestijn van Arizona geweest toen hij assisteerde bij het bouwen van het Biltmore Hotel in Scottsdale. Twee jaar later bouwde hij in de woestijn een soort kamp, Ocatilla, waar hij werkte aan ontwerpen die ten gevolge van de economische crisis nooit werden uitgevoerd. Toen de opdrachten almaar schaarser werden, stichtte hij in 1932 in Wisconsin een school waar de studenten een zeer vrij programma uitwerkten. West Taliesin kwam vijf jaar later klaar, maar Wright en co verhuisden ’s winters naar Arizona.”

“Het kwam erop neer dat ze 24 uur per dag werkten, tegelijkertijd zorgden ze ook voor de keuken en bogen zich over hun eigen kleine ontwerpen in de woestijn. Zolang die niet klaar waren, sliepen ze in kleine tenten”, zegt dokter Joe. We lopen langs het in de breedte uitgewerkt complex, zitten in de ‘origami’-stoelen in de living room met uitzicht op de tuin waar Wright zovele jaren heeft doorgebracht, omringd door studenten en vrienden. Het is een magisch moment, een van de andere gasten zet zich aan de piano en speelt ongedwongen. Dokter Joe lacht hardop.

“Wright kon een gigantische partij redwood ( Californische sequoia) op de kop tikken en voor de rest gingen hij en zijn studenten gewoon stenen rapen. Die legden ze bijeen, om ze vervolgens met de vlakke kant naar buiten gericht en aangevuld met cement tot een min of meer homogeen geheel in een houten bekisting te duwen. Het eindresultaat is een vlak maar ruw gevormd geheel.” Die muren zien eruit als een puzzel van rotsbrokken, met vulsel van cement, terwijl het plafond alleen uit strak opgespannen lappen canvas bestaat. Funderingen zijn er niet. In de beginjaren waren er zelfs geen ramen, waardoor het complex integraal deel uitmaakte van de woestijn – en dat was precies Wrights bedoeling. Pas vele jaren later, na lang aandringen van zijn derde vrouw, die de stormen van stof beu was, besloot de architect uiteindelijk vensters te monteren – een idee dat hij later als een van zijn beste omschreef.

“In de muziekzaal was er elke zaterdag spektakel en de studenten werden aangemoedigd een instrument te bespelen.” Muziek speelde een belangrijke rol in zijn leven. Hij omschreef architectuur als frozen music en toen hem ooit gevraagd werd wie hij geworden zou zijn als hij geen architect was geworden, antwoordde hij “Beethoven”.

Taliesin straalt ook nu nog een geweldige inspiratie en kracht uit. De kracht die je alleen in bouwwerken van visionairen aantreft.

Na de middag zit ik weer op de snelweg, ik laat het rustgevende van lange afstanden over me komen. Als er iets overeind is gebleven van de pioniersattitude van de eerste blanke Amerikanen, dan is het de on the road-mentaliteit. Het altijd onderweg zijn, dat Jack Kerouac zo treffend heeft omschreven. Er is bijna niets te zien en toch is het goed: lange rechte lijnen, hier en daar een streep schaduw van grote, bijna eenvormige reclameborden voor benzinestations en eettenten. Ik schakel de cruise control in op zeventig mijl – de maximumlimiet – en laat de Volvo meedrijven met de stroom. Westwaarts op de I-10. In dit land van droogte hebben de nazaten van de pioniers de mooiste en de vreselijkste sporen achtergelaten. Ze bouwden perfect functionerende steden in de woestijn, maar veegden ook hele stammen autochtonen van de kaart. Die steden overleven vaak door gigantische ingrepen in de natuur. Het westen van de VS staat vol stuwdammen die gigantische meren in bedwang houden, vaak werd de loop van rivieren brutaal omgeleid.

Een paar uur geleden heb ik me maar net kunnen bedwingen om niet naar Flagstaff af te slaan en vandaaruit nog een keer naar Las Vegas te rijden. Want Las Vegas blijft toch een beetje een wereldwonder en een vloek tegelijk. Die ambiguïteit fascineert en elke keer weer verbaas ik me over de snelheid waarmee deze hallucinante stad groeit, waar de onwaarschijnlijkste hotels in fluorescente kleuren in geen tijd de hoogte inschieten, terwijl op een steenworp ten westen van dit wonder Death Valley ligt, waar de pioniers de meest dramatische bladzijden van hun tocht naar het westen hebben geschreven. Iedereen die in Las Vegas geweest is, wordt door die dubbelzinnigheid getroffen: afschuw en bewondering.

Met de roadbook op de schoot zoek ik een plek om de I-10 te verlaten en koffie te drinken op een blue highway, zoals de auteur William Least Heat-Moon ze noemt, omdat de hoofdwegen van weleer met blauw op de kaart waren aangegeven. In de jaren tachtig maakte hij een lusvormige trip door de Verenigde Staten, waarbij hij met een zekere hardnekkigheid op die blue highways probeerde te blijven. Door de aanleg van de Interstates liggen de blauwe er wat verlaten bij.

Ik rijd Californië binnen en volg na een half uur het bord naar Desert Center, al is het niet duidelijk of het de naam is van een educatief project dan wel van een dorp. Het blijkt om de restanten van een dorp te gaan, het is tot zijn meest elementaire functies gereduceerd: een benzinestation, postgebouw, kruidenier en Desert Café. Er staan drie auto’s voor de deur, waarvan één Plymouth met open raam. Het café kon zo uit Hoppers werk zijn weggelopen: een brede toonbank, neonlicht, een handvol vermoeid uitziende passanten, een roodharige met paardenstaart achter de toog. Ik kies voor een krukje, koop het lokale weekblad en bestel koffie. Twee mannen zijn aan de praat, de andere loners kijken diep in hun glas. Een zwijgzame man met vermoeide blik komt naast me zitten. Als ik betaal, schiet hij wakker bij het zien van het tweedollarbiljet, haalt haastig twee eendollarbiljetten uit de broek en stelt een ruil voor. Terwijl ik hem het gegeerde bankje toeschuif, zegt hij: ” I’ll save them, for my grandchildren.”

Voor de avond valt, check ik in in een motel aan de I-10, zo’n tweehonderd kilometer ten oosten van Los Angeles, net voor de nieuwsoortige parken waar honderden windmolens het landschap laten zinderen.

Als ik ’s anderendaags door het park rijd, troost ik me met de gedachte dat dit een voorafspiegeling is van het nieuwe, tot inkeer gekomen Amerika. Een Amerika van zuivere lucht en propere energie – de president zal me tegenspreken. Rond de middag laat ik me, helemaal aan het eind van de I-10, uitbollen tot aan de oceaan in Santa Monica. Ik heb een kamer geboekt in The Georgian. Het hotel uit de jaren dertig – een landmark in art deco met een lichtblauwe gevel waarop de palmbomen hun lange schaduwen werpen – is een trots lid van de Historic Hotels of America.

Maar het is nog even te vroeg om in te checken en de reis van me af te spoelen. Ik snuif de oceaanlucht op en probeer me voor te stellen hoe het er hier twee eeuwen geleden uitzag, toen de franciscanen vanuit San Diego hun 21 missies langs de Camino Real stichtten om het geloof onder de indianen uit de dragen. In 1781, niet ver hier vandaan, stichtten ze de Nuestra Senora la Reina de los Angeles. Nog leek het lot van de autochtonen niet definitief bezegeld, maar de Gold Rush, die in 1848 de trek naar het westen voorgoed liet losbarsten, deed de rest.

In een Starbucks Coffeeshop bestel ik een espresso solo en terwijl ik wat suiker in het bekertje gooi, vraagt de rosse vrouw met bril en een blocnote aan een tafeltje tegenover me aan een zeer corpulente man ” What kind of relationship do you want?” De man zucht en kijkt door het raam. Het is kwart voor twaalf en de zon breekt eindelijk door de wolken.

Tekst en foto’s: Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content