Athene legt de laatste hand aan een ingrijpende stedenbouwkundige schoonheidsoperatie en ook Peking gaat onder het mes. Over de transformerende kracht van Olympische Spelen, andere sportkampioenschappen en Wereldtentoonstellingen.

Deze zomer keren de Olympische Spelen voor het eerst sinds 1896 terug naar Athene, de bakermat van lustig worstelende Apollo’s. Talloze uit marmer gehouwen, geoliede atleten worden in augustus verwelkomd op een nieuwe luchthaven, vervoerd door nieuwe metrotunnels en gelogeerd in een nieuw olympisch dorp. Ze zullen hun obscure sporten (linten zwaaien, speren werpen, vlinders slaan en tegen ballen schoppen) kunnen uitoefenen in daartoe bestemde, wellicht pas op de valreep afgewerkte stadions, zwembaden en gymnasiums. Want zweet vloeit ook voor de Spelen, met emmers tegelijk.

Olympische Spelen kunnen, neen, moeten het gezicht van een stad veranderen. Dat hebben ze gemeen met andere belangrijke sportmanifestaties, zoals de Wereldbeker Voetbal bijvoorbeeld, met Wereldtentoonstellingen en, in veel mindere mate, met het Eurovisie Songfestival. Voor naties en steden dienen dergelijke universeel gevolgde evenementen als een duidelijke mijlpaal. Neem Brussel, dat na de Expo ’58 een andere stad was dan ervoor. Grootschalige brood en spelen zijn bijna zonder uitzondering de aanleiding voor een stedenbouwkundige schoonheidsoperatie : de hele wereld kijkt mee en dus moet men de wereld een vooruitstrevende, piekfijn functionerende metropolis presenteren. De wereld ? Dat is in het geval van de Olympische Spelen vaker wel dan niet een fanaticus die om 3.41 ’s ochtends half ingeslapen voor zijn televisietoestel zit te staren naar twee in korte broek gestopte jongemannen aan weerszijden van een pingpongtafel. Maar dat geeft niet. Zo’n schoonheidsoperatie beoogt immers de lange termijn.

Spelen zijn efemeer, maar beton is permanent. Een olympisch dorp, bijvoorbeeld, wordt gegarandeerd gerecycleerd, vaak als sociale huisvesting. En wat is een beetje wereldstad tegenwoordig zonder een sportstadion van formaat ? Liefst meer dan één, bovendien : in New York en zijn voorsteden staan momenteel zeven sporttempels in de steigers, voor de Brooklyn Nets, de Yankees, de West Side Jets, de Islanders, de Knicks, de Rangers en de Devils (alleen de Giants zijn tevreden met hun huidige accommodatie, meldde The New Yorker onlangs).

Soms kijken de organisatoren van een universeel evenement niet ver genoeg. Een voorbeeld : het Stade de France, even buiten Parijs, werd na de Wereldbeker voetbal van 1998 aanzienlijk minder vaak gebruikt dan was voorzien. Onder meer omdat geen enkele equipe van het stadion zijn permanente thuis wou maken. De meest voor de hand liggende kandidaat, eersteklasser Paris Saint-Germain, bleek te zeer gehecht aan het Parc des Princes, een klein maar goed gesitueerd stadion binnen de stadsgrenzen (in het dure zestiende arrondissement nog wel). Gelukkig kon rocker Johnny Halliday de afgelopen jaren bereid worden gevonden een lange reeks recitals te geven. Zo werd het Stade de France toch nog af en toe tot aan de nok gevuld. Een flop ? Het gebouw is vanuit een architecturaal oogpunt erg doorsnee. Architecten als Jean Nouvel hadden destijds pas echt grensverleggende plannen. Toch kan het stadion een verrijking worden genoemd voor de nog altijd communistische, relatief arme voorstad Saint-Denis. Die kreeg er voor zijn moeite ook een nieuw treinstation bij en een park boven een overdekt stuk autoweg.

Touwtrekken op het Kiel

Niet elk universeel evenement resulteert in wat we voor de gelegenheid een evenementieel universum zullen noemen, een duidelijk definieerbare, aan grootschalig entertainment gewijde stadszone. De Brusselse Heizel, toch tweemaal de locatie voor een Wereldtentoonstelling, is een voorbeeld van zo’n evenementieel universum op zijn retour, vergelijkbaar met FlushingMeadows in New York, Osaka, Sevilla, Hannover en Seattle : dor gazon tot aan de horizon, hier en daar een vergeten paviljoen (de Kortrijkse Dakpannenindustrie in Brussel, het paviljoen van de stad New York in Flushing Meadows) en/of een roestige monorail (Seattle en Osaka).

Sportinfrastructuur is duurzamer. Al blijkt dat niet meteen uit het bouwerfgoed van Antwerpen, waar de Olympische Spelen neerstreken in 1920. Er blijft weinig tastbaars over. Daar is een verklaring voor. De Spelen waren zoiets als een troostprijs, laattijdig aan België toegekend ter compensatie van oorlogsleed (ter vervanging van Boedapest, dat mede de oorlog verloor). De Spelen, zo blijkt, waren destijds nog behoorlijk marginaal. Er kwam weinig volk op af en in de kranten werd er nauwelijks over bericht. Waar werd de zevende Olympiade uitgevochten ? Niet in het Sportpaleis, want dat werd pas in de jaren dertig opgetrokken. Wel, zo blijkt uit een foto die recent werd afgedrukt door een lokale krant, op de terreinen van wat later het stadion van Germinal Beerschot werd. De aldaar betwiste sporttak : touwtrekken. Pas op, Antwerpen heeft een vooraanstaande rol in de esthetische geschiedenis van de Spelen. De Olympische vlag werd er geïntroduceerd. En meteen ook gestolen, door een Amerikaanse schoonspringer. De jongeman won brons, smokkelde de vlag mee naar huis, en voelde zich tachtig jaar lang schuldig. In 2000 bezorgde hij de vlag terug. Hij was 103.

De Spelen van Los Angeles, in 1932, hadden wel een legendarisch onderkomen : het Coliseum, gebouwd naar het Romeinse voorbeeld, maar gelukkig zonder gesuggereerde slijtage. Noot : voor de editie van Rome, in 1960, werden behalve het Palazzo dello Sport van Pier Luigi Nervi vooral authentieke ruïnes gebruikt : voor de gymnastiekwedstrijden werd bijvoorbeeld uitgeweken naar de baden van Caracalla. Het Californische Coliseum van architect John Parkinson dateert al van de jaren twintig. Het werd in 1932 vergroot, versierd met de Olympische ringen, en aangevuld met een Swimming Stadium, wat het de titel bezorgde van ’s werelds indrukwekkendste sportcomplex. Dertig jaar later beloofde een boek nog The Story Behind the Largest and Finest Stadium in America en het diende in 1984 als uithangbord van de 23ste Olympiade. Thans wordt het Coliseum bijna uitsluitend gebruikt door universiteitsteams en filmploegen (de Raiders, een footballteam, zijn jaren geleden van Los Angeles naar Oakland verhuisd ; de basketters van de LA Clippers vonden elders in de stad een onderkomen). In Los Angeles werd 72 jaar geleden ook het eerste olympisch dorp uit de geschiedenis opgetrokken, met slaapruimte voor 1281 mannelijke deelnemers (de 127 vrouwelijke atleten werden in een hotel ondergebracht). Tijdens de Spelen van 1928, in Amsterdam, sliepen de Amerikanen, Italianen en Finnen nog in schepen in de haven. Romantisch, dat wel.

De Spelen waren bijna altijd politiek geladen, nu eens geboycot door de Amerikanen (voorspelbaar : Moskou, 1980), dan weer door de Russen (voorspelbaar, bis : Los Angeles, 1984). Seoel werd in 1988 beloond met de Spelen nadat in Zuid-Korea de democratie was afgekondigd. Diende de democratie louter als lokmiddel voor het Olympisch Comité ? In Berlijn, anno 1936, diende de Olympiade als glijmiddel voor het nazisme, zonder veel succes. Adolf Hitler en zijn gevolg hoopten onder meer hun theorie van Arische superioriteit bevestigd te zien, maar dat was natuurlijk buiten de zwarte sprinter Jesse Owens gerekend. Het idee voor een grootschalig Berlijns sportcomplex werd al circa 1900 gelanceerd. In de jaren twintig werd Werner March aangesteld als architect, maar diens plannen werden later hertekend door Albert Speer.

In zijn handen werd de architectuur van het Reichssportfeld grootser, klassieker en monumentaler, met sculpturen in antieke stijl en plek voor zo’n half miljoen mensen. Een ideaal decor voor propaganda, zoals uitvoerig gefilmd door LeniRiefenstahl. Het Olympiastadion bleef overeind. Het Britse leger vestigde er na 1945 een aantal diensten ; koningin Elizabeth was er ooit te gast, ze inspecteerde haar troepen op het grasveld. Het Olympiastadion huisvest intussen ook een sportmuseum, en tegenover de ingang troont een flatgebouw van Le Corbusier. De site heeft daardoor een zekere architecturale allure.

De levensvreugd van onze jeugd

De edities van 1964, in Tokio, en 1968, in Mexico City, waren vooral grafisch imponerend, met respectievelijk de affiches van Yusaku Kamekura en het absoluut psychedelische Mexico ’68 logo van de Amerikaan Lance Wyman, die zich naar het schijnt liet inspireren door de Huichole-indianen, al kan het natuurlijk ook zijn dat de man gewoon aan de vredespijp heeft gezeten. En de architectuur ? Kenzo Tange, op dat moment in zijn heerlijke metabolistische fase, mocht in de wijk Yojogi twee zalen bouwen, een Groot Gymnasium en een Klein, met ruimte voor zeventienduizend personen, omringd door een olympisch dorp met 8138 bedden in cottages en gebouwen van vier verdiepingen. De stoelen op de tribunes zijn van de belangrijkste Japanse designer van de twintigste eeuw, Sori Yanagi (hij ontwierp ook de Olympische fakkel).

In een artikel in het Franse tijdschrift Architecture d’Aujourd’hui, september 1964, meldt Tange al in de eerste paragraaf dat zijn Nationaal Gymnasium niet alleen een rol te vervullen heeft voor de Spelen. Het is vooral “een waarachtige bijdrage aan de ontwikkeling van de sport in ons land, alsook aan de opvoeding en de levensvreugd van onze jeugd”. Een andere parel van Tokio ’64 is het stadion van Komazawa, in beton gegoten door de veel minder bekende architect Masashika Murata.

Vanuit een stedelijk perspectief zijn de Spelen van 1992, in Barcelona, de belangrijkste van de twintigste eeuw : de stad is sindsdien een toeristische topbestemming geworden. Barcelona was al twee keer opengelegd, in 1888 voor een Wereldtentoonstelling en in 1929 voor een Internationale Tentoonstelling. Enkele architecturale hoogtepunten van de Olympiade van 1992 : het olympisch dorp, waarvoor treinsporen in tunnels werden gestopt en een verwaarloosde industriële wijk tegen de vlakte ging. Het dorp werd na de Spelen een postmoderne haven met wandelpromenades, bars, hotels, parken, een shoppingmall met een sculptuur van Frank O. Ghery, duizenden woningen en een update van de vuurtoren in de vorm van twee 142 meter hoge torengebouwen. Het olympisch stadion van Montjuich dateert al van 1929. Het werd naar model van het Coliseum in L.A. vernieuwd en uitgebreid tot zeventigduizend zitjes, in de stijl van een Grieks amfitheater. De Japanse architect ArataIsozaki bouwde vlakbij het Sant Jordi-stadion, voor vijftienduizend toeschouwers. Het opvallendste element is het enorme dak, dat vaak met een schildpad wordt vergeleken. Nog een overblijfsel van 1992 is de witte, 188 meter hoge communicatietoren van Santiago Calatrava, een opdracht van telecombedrijf Telefonica. Barcelona krijgt bovendien de prijs voor meest memorabele mascotte, Cobi, een ontwerp van Javier Mariscal.

Voor München, waar de Olympiade in 1972 neerstreek, waren de gevolgen van de Spelen bijna even ingrijpend. De hoofdstad van Beieren hield er een nachtmerrie aan over (bij een gijzeling van het Israëlische team door Palestijnse terroristen vielen zeventien doden ; de Spelen werden na een onderbreking van 34 uur voortgezet), maar ook : stadsautowegen, metrolijnen, een voorstadsnet, een 200 meter hoge televisietoren, een olympische supermarkt, bijna tienduizend nieuwe woningen en de meest verrukkelijke stadions van Europa, alles verzameld op de 140 hectare van het Oberwiesenfeld (herdoopt tot Olympiapark), een gewezen militair oefenveld op vier kilometer van het historische stadscentrum. Het Olympisch sportcomplex, van architect Gunter Behnisch, dankt zijn aantrekkingskracht voornamelijk aan de organische, tentachtige dakstructuren van ingenieur Otto Frei, of Frei Otto, al naargelang de bron. Die gewezen gevechtspiloot had vijf jaar eerder voor de Wereldtentoonstelling van Montréal al een soortgelijk paviljoen ontworpen en later volgde nog een spinnenwebachtig Intercontinental Hotel in Mekka. De schaal van het olympisch complex was enorm. Freis tenten van polyester overdekten de helft van het grootste stadion en linkten verder naar een tweede, kleinere arena en het zwembad, beide volledig overdekt.

Vlaanderen 2016

Het is nog even afwachten wat we over dertig jaar van de Olympiade van Athene zullen onthouden. Maar intussen kunnen we al fantaseren over 2008, wanneer de Spelen Peking aandoen. Het pronkstuk daar is een stadion van de architecten Herzog & de Meuron, die ook in München een nieuw sportcomplex tekenen. Voor 2012 zijn New York, Parijs, Londen, Moskou, Rio en Havana kandidaat. Ik heb in mijn bibliotheek nog een boek staan met grootse plannen van architecten als Toyo Ito, Jean Nouvel, Steven Holl en Ben Van Berkel voor de vorige Parijse kandidatuur, enkele jaren geleden. Misschien kan een aantal daarvan gerecycleerd worden. New York plant alvast een nieuw stadion over de treinsporen van Manhattans Westwide (een niet echt ambitieus project van architectenbureau Kohn PedersenFox) en in Queens zou Flushing Meadows worden heraangelegd. Voor het eventuele olympisch dorp zijn onder meer Morphosis, Zaha Hadid en MVRDV in de running.

Vlaanderen plant misschien een kandidatuur voor de Spelen van 2016, slinks verstopt achter Brussel (een olympische stad hoort minstens één miljoen mensen te tellen : Brussel haalt dat cijfer, als Sint-Pieters-Leeuw, Halle en Vilvoorde meegeteld mogen worden). Wie bouwt ons Olympia ? Hij of zij, plakt misschien op dit moment een restje kauwgom ergens onder een schoolbank. n

Tekst Jesse Brouns

Olympische Spelen kunnen, neen, moeten het gezicht van een stad veranderen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content