Wat als je wel van sneeuw en de sfeer van een wintervakantie houdt, maar niet van skiën ? Schitterende landschappen, een beschermd natuurgebied, cultuur en gastronomie : het Zwitserse kanton Graubünden heeft alles om de niet-skiënde wintertoerist te charmeren.

Of ik niet bang was dat ik ter plaatse toch in de verleiding zou komen om de latten aan te binden, had de pr-dame van de toeristische dienst gevraagd. Nee, heel zeker niet. Ik hou van lange wandelingen in de sneeuw, van sledetochten en misschien nog meer van de borrel bij een knappend haardvuur achteraf. Maar een fervent skiër ben ik nooit geweest. Erger nog : de hachelijkste momenten van mijn leven beleefde ik op ski’s. Met stramme knieën op de een of andere steile helling, doorheen dwarrelende sneeuwvlokken het dal in turend, mij afvragend hoe ik in hemelsnaam met alle lichaamsdelen intact beneden kon geraken. Nee, het skiën sla ik net zo lief over, doe mij maar meteen het après-ski.

Zo komt het dat we begin maart van luchthaven Kloten (Zwitsers vinden daar niets raars aan) richting Zernez sporen, langs meren omzoomd door schuchter bottende bomen en weiden met hier en daar een veeg groezelige sneeuw. Hoe hoger de trein klimt, hoe witter het landschap wordt en hoe meer ski’s er in de daartoe bestemde rekken in de wagon verschijnen. En nee, ik ben niet jaloers op de eigenaars, robotachtig voorbijklossend in hun rigide skilaarzen. Ik herinner mij nog levendig hoe die dingen in mijn kuiten sneden. In Zernez is er aansluiting met de gele postbus, klokvast zoals dat hoort in deze contreien. “Uw chauffeur vandaag is Frau Fränzi Juon” staat er in drie talen op de achterkant van haar stoel, van een persoonlijke service gesproken. Dan gaat het steil omhoog, een winterse Hallmark- ansichtkaart in.

ALLEGRA ! WELKOM IN DE BIOSFEER

Val Müstair is een relatief onbekend dal in het Zwitserse kanton Graubünden, enkel bereikbaar via de Ofenpas. Geen vierduizenders hier, geen spectaculaire skigebieden of mondaine oorden zoals het relatief nabije Sankt Moritz, maar met een heel eigen charme. Pür e cumplet, heet het in het Jauer, de plaatselijke variant van het Reto-Romaans dat hier de voertaal is. Uniek en gevarieerd, en zo is het maar net. De zes dorpen van de vrijwel ongerepte vallei vormen samen het biosfeerreservaat Val Müstair, een bufferzone voor zowel het enige Nationaal Park van Zwitserland als dat van Stelvio in Italië. Van de landbouwbedrijven langs het bergriviertje Rombach werkt 80 procent volgens biologische principes, in harmonie met de natuurlijke omgeving.

In Tschierv (1660 m hoog, 172 inwoners) nemen we onze intrek in Park Hotel Staila, zo’n oerdegelijk en warm familiehotel waar ze in Zwitserland het patent op hebben. Vanuit het raam zien we een kronkelende Winterwanderweg die parallel loopt met Langlaufloipen. In het café, waar een mens zich in een koekoeksklok waant, drinken verweerde dorpelingen voor het avondeten hun Schnäpschli. Eentje maar, dit zijn hardwerkende Zwitsers, ook al wonen ze dicht bij de Italiaanse grens.

’s Nachts wiegt het geklater van de Rombach ons in slaap. Voor zover we dat nog nodig hebben na het proeven van de schnaps en likeur van de Antica Distilleria Beretta, waarvan de licentie van 1792 dateert, ook al was ze toen in Ticino gevestigd. Luciano Beretta verhuisde de stokerij een paar jaar geleden naar Tschierv, naar het honderd jaar oude gebouw waar vroeger de paarden van de postkoets gewisseld werden. Een waterrad achter het huis, dat nu ook een bed & breakfast herbergt, produceerde de eerste elektriciteit in het dorp. Inwoners betaalden per uur om koffie te drinken terwijl ze naar het mirakel van de eerste radio luisterden. Luciano is wat wij ne keirel zouden noemen : ook al is hij geheelonthouder, hij stookt likeur van zowat alles wat in de Alpen groeit en bloeit : dennenappels, peren, rooibos, allerlei soorten bessen en bloemen, tot edelweiss toe. Beretta : “Om eerlijk te zijn, edelweiss smaakt nergens naar. Er moeten andere alpenbloemen en kruiden bij om een lekkere likeur te maken. Maar je weet hoe de mensen zijn : als iets zeldzaam is, dan willen ze dat per se hebben.”

Samen met zijn vrouw doet Beretta alles zelf : trots poseert hij naast de ketel die hij zelf ontwierp en die mij eerlijk gezegd aan de bathyscaaf van Jules Verne doet denken. In de hoogstgelegen distilleerderij van Europa kan hij al bij 90 °C stoken. Dat doet hij met hout, wat volgens kenners voor een zachtere smaak zorgt. Daarnaast ontwerpt Luciano zelf de labels voor de sierlijke flesjes en snijdt hij eigenhandig de houten houders. Niet minder dan 24 onderscheidingen won hij met zijn brandewijn en likeuren en de man is gul met zijn godendrank en levensfilosofie. Opvallend blijgezind trotseren we achteraf de krakende vriesnacht, nooit stonden er meer sterren aan de hemel.

STERRENKIJKERS EN NATUURWATCHERS

Van licht- noch luchtpollutie hebben ze in Val Müstair last. En het plaatselijke weerstation gaat prat op tweehonderd heldere nachten per jaar. Geen wonder dat Václav en Jitka Ourednik, een koppel Tsjechische neurowetenschappers met een passie voor astronomie, het dorpje Lü, op een boogscheut van Tschierv, uitkozen om er hun Alpine Astrovillage te vestigen. Op tweeduizend meter hoogte is dit de ideale plek om aan sterrenkijken te doen. In de tuin van hun hotel trekken drie witte koepels de aandacht, domes, overgevlogen uit Maryland, VS, die telescopen herbergen en benodigdheden voor professionele astrofotografie. Geen plek om vroeg te gaan slapen : ’s nachts speuren amateurastronomen het heelal af naar bekende en onbekende hemellichamen. Geen enkel sterrenhotel kan hiertegenop. Overdag zijn er sessies zonobservatie. Als wij ons aanmelden, blijken Václav en Jitka geveld door een bijzonder aardse griep. Kan zelfs stargazers overkomen.

De volgende morgen richten we onze blikken eens te meer omhoog, op het programma staat immers een wandeling met Wildbeobachtung in het enige echte Zwitserse Nationaal Park. Of meer precies aan de rand ervan, want ’s winters is het Park zelf niet toegankelijk, kwestie van de dieren rust te gunnen. Onze gids is Toni Thues, dierenarts, jachtopziener en een gedreven natuurfotograaf. Duizenden gemzen en steenbokken moet die man in zijn loopbaan al gezien hebben, maar hij is nog altijd even opgetogen als hij ze in het vizier krijgt.

Vertrekken doen we vanaf het kleine skigebied Minschuns. Achter Toni aan zwoegen we een helling op, één stap te veel naar links of rechts en we zakken hulpeloos tot aan de lenden in de poedersneeuw. Geen sinecure om daar weer uit te raken ! Hadden we dat aanbod om sneeuwschoenen om te gespen nu maar niet afgeslagen. Toni heeft een adelaarsblik : ook met het blote oog ontdekt hij dieren, die voor mij net zo goed rotsen in het sneeuwlandschap zouden kunnen zijn. Met een professionele telescoop op een driepoot trekt hij ze bij : vooral de steenbokken met hun majestueuze gedraaide hoorns zijn prachtig om zien. Beren en marmotten krijgen we enkel op film te zien, in het bezoekerscentrum van het Nationaal Park in Zernez, een modern interactief centrum dat alle aspecten van het reservaat belicht en dat ook jeugdige bezoekers zeer aanspreekt.

NONNEN EN GEVELTOERISTEN

De tijd dat mensen op wintervakantie elke dag op de latten stonden, is voorbij, aldus Aldo Pitsch van Park Hotel Staila (Jauer voor sterren). Ook wintertoeristen willen ter afwisseling wat cultuur opsnuiven en in Val Müstair is daar geen gebrek aan. In Müstair, het laagst gelegen dorp van de vallei, ligt het benedictijnenklooster Sankt Johann dat tot Unesco Werelderfgoed uitgeroepen werd. Het dateert van de achtste eeuw en de legende wil dat Karel de Grote zelf de stichter was. Beroemd zijn de Karolingische fresco’s uit de eerste helft van de negende eeuw en de romaanse van omstreeks 1200. Die laatste werden later overschilderd en pas tussen 1947 en ’51, tijdens renovatiewerken, opnieuw vanonder dikke lagen verf tevoorschijn getoverd. Daarnaast is het klooster bijzonder door zijn ligging, omringd door bergen, en door het feit dat het zo goed bewaard is. Wat ik vooral onthoud, is dat de nonnetjes daar ontzettend veel kou geleden moeten hebben, ook al hadden ze ijzeren bedpannen om zich ’s nachts mee te verwarmen. Ook nu nog is het klooster bewoond, in de goed onderhouden tuin kweken de zusters kruiden en houden ze bijen voor de honing.

Typisch voor de bouwstijl in Graubünden zijn de Engadinerhuizen, rijkelijk versierd met zogenaamde toon op toon sgraffiti. Sgraffito is een krastechniek die uit de renaissance stamt en die erin bestaat om de bovenste laag van het gevelbezetsel weg te schrapen, zodat een contrasterende onderlaag zichtbaar wordt. Vooral torens, deuren, ramen en hoeken worden versierd met geometrische figuren, maar ook met menselijke, dierlijke en plantaardige motieven. Sgraffitomeesters zijn echte kunstenaars die elk hun eigen stijl hebben. Geïnteresseerde toeristen kunnen in de leer bij expert Josin Neuhäusler uit Susch. Het krassen blijkt op de koop toe therapeutisch te zijn : Josin geeft ook les aan burn-outpatiënten van een nabijgelegen psychiatrische instelling. Na een stoomcursus sgraffito mogen we zelf aan de slag met cement en scalpel. Een natuurtalent ben ik blijkbaar niet : de kunstenaar is maar matig enthousiast over mijn Mondriaanachtige herziening van de gevelkunst.

DE PADEN OP, DE BERGEN AF

Trein en postbus brengen ons naar onze volgende bestemming, Guarda, misschien wel het mooiste verkeersvrije dorpje in heel Zwitserland. In 1975 al kreeg het met zijn sgraffitohuizen, rustieke waterpompen en prachtig houtsnijwerk de Wakkerprijs voor het behoud van architecturaal erfgoed. Guarda is ook het dorp van Schellenursli, het hoofdpersonage uit een jeugdboek dat in Zwitserland even populair is als Heidi. Uit dat boek stamt ook de traditie van de Chalandamarz op 1 mei : kinderen die met grote koebellen de winter verjagen. In Guarda logeren we in Hotel Meisser, een charmehotel met een 120-jarige geschiedenis, nu gerund door de vijfde generatie van dezelfde familie. Schitterend is de eetzaal met houten lambriseringen en veranda in jugendstil, waar bijzonder fijn getafeld wordt. Als we later in de bibliotheek bij de knetterende open haard van de pousse-café genieten, weet ik dat ik hier later beslist terug wil komen.

Van Guarda, dat in de schaduw ligt van de Piz Buin (3312 m) – weet ik eindelijk waar die rare naam van het merk zonneproducten vandaan komt – vertrekken ontelbare wandelingen. Een beetje overmoedig besluiten we om over de Via Engiadina naar het kuuroord Scuol te wandelen. De bagage gaat ons via de korte weg door het dal vooraf, dat is wel zo handig. Het is een prachtige winterdag met een wolkenloze hemel boven de scherpgesneden bergen. Overal druppelt smeltwater en ruisen bergbeekjes, hier en daar zien we reeën over de besneeuwde hellingen rennen. Op ons dooie gemak kuieren we over het goed onderhouden wandelpad, genieten van adembenemende vergezichten op strategisch geplaatste banken, sneeuwvrij dankzij een bijgeleverde borstel. Die Zwitsers denken echt aan alles.

Tot we ons realiseren dat we met dit tempo nooit vóór zonsondergang in Scuol raken. Enigszins verhit halen we de lunch in het pittoreske dorpje Ftan, vervolgens dalen we in strak tempo af naar Scuol, waar we nog net op tijd zijn voor de aprés-ski in het dalstation, omringd door montere skiërs en snowboarders. Echte kuitenbijters, die steile hellingen. En laat ons onderkomen in het glamoureuze designhotel Guardaval nu een triplex studio zijn, met véél trappen. Gelukkig is het luxehotel rechtstreeks verbonden met het beroemde Engadin Bad Scuol, “waar de Romeinse en de Ierse badencultuur elkaar ontmoeten”. Hebben de Romeinen het bubbelbad uitgevonden ? En de Ieren de nevelgrot ? In elk geval, geen betere manier om een fijne wintervakantie af te sluiten dan een paar uur langoureus poedelen in lauwwarm water, mét panoramisch Caran d’Ache-uitzicht.

TEKST EN FOTO’S LINDA ASSELBERGS

Luciano stookt likeur van zowat alles wat hier groeit en bloeit, tot edelweiss toe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content