“Ik wil niet wonen in een decor of in een museum, maar in een interieur dat leeft”, zegt meubelmaker Frederic Hooft. Zijn hele inrichting berust op de plaatsing van enkele bijzonder mooie stukken.

Voor meer info : Frederichooft@telenet.be, 0477 437606.

Ik was te koppig om mijn diploma binnenhuisarchitectuur te halen. Ik ben de opleiding gestart, maar ik had het gevoel dat ik het beter wist dan mijn docenten. Dat was misschien niet de beste houding en ik ben dan ook nooit met een diploma thuis gekomen. Wel vrij snel met een btw-nummer.” Zo begint Frederic Hooft dit gesprek. Ondertussen heeft hij al heel wat jobs gehad : hij werkte voor een bouwpromotor, voor een stoffenfabrikant, probeerde zijn ding te doen in New York en runt ondertussen samen met zijn broers een familiebedrijf dat zich specialiseert in maatmeubelen.

“In alles wat ik tot nu toe heb gedaan, blijven meubelen en interieurinrichting de rode raad. Ik veronderstel dat ik er wel gevoel voor heb. Zowel om oude meubelen te traceren als om huizen in te richten. Daarbij wil ik niet langer pretenderen iets te kennen dat iemand anders niet kent. Ik ben geen architect, maar ook geen decorateur. Misschien zit daar mijn kracht. Wanneer ik in een woning binnenstap, valt me meteen op waar de zwakke plekken zitten. Door toevoeging van één meubel kan een kamer een heel nieuwe sfeer krijgen. Ik geloof niet in interieurarchitecten of vormgevers die tabula rasa maken met het bestaande en een nieuw decor creëren voor een klant. Ik verafschuw decors. Ik kom uit een gezin met vijf kinderen. Met zeven leefden we in een klassiek huis en het was er gezellig. Er kwamen steeds onverwachte gasten. Er werden stoelen bijgezet, tafels uitgetrokken, het huis leek oneindig te kunnen groeien. De meubelen die we hadden waren praktisch. De open haard werd bijna elke dag gebruikt, alles in huis was er om de gezelligheid en de ambiance te bevorderen. Niet om een mooi beeld te creëren dat als het ware uiteenvalt als je één stoel verzet.”

Strategische plaats

Vandaag woont Frederic alleen in een appartement in de Gentse binnenstad. Hij bewoont een verdieping van een oud herenhuis. “Toen ik dit appartement wou huren, was de eigenaar bezig met renovatiewerken. Ik had het geluk dat ik samen met hem kon beslissen hoe mijn plek eruit zou zien. Ik verafschuw bijvoorbeeld deuren. Zo is de inkom niet gescheiden van de badkamer. Maar door kleine muurtjes heb je niet dat gevoel. Je weet meteen dat de privé-zone links ligt en de leefzone rechts. En ja, wie hier binnenkomt ziet mijn bad en mijn bed, maar op zich vind ik dat geen probleem. Door de plaatsing van meubels creëer je barrières en automatische wandelparcours doorheen het appartement. Ik heb het nog nooit meegemaakt dat een klant per ongeluk aan mijn bed stond. Iedereen die hier komt, weet in welke richting hij/zij verwacht wordt te lopen.”

De leefruimte is heel sober, alles is er wit of zwart met enkele kleurtoetsen in de meubelen. Aan architectuur is hier inderdaad weinig gedaan, de hele inrichting berust op de plaatsing van een aantal bijzondere meubelen. Centraal staat een oude boerentafel, met daarboven een oude lamp die Frederic in de fabriek van zijn grootvader vond. Rond de tafel staan zwarte Alvar Aalto-stoelen. De zitruimte wordt gedomineerd door de zwarte Globe-fauteuil van de Fin Eero Aarnio, ontworpen in de jaren zestig, toen de wereld in het teken stond van de ruimtevaart. Minder opvallend, minder gekend, maar toch van grote waarde zijn de meubelen van de creatieve ontwerpers die België rijk was in de jaren vijftig. Connaisseurs bieden bij Christie’s riante bedragen voor een ontwerp van Lucien Engels, Jules Wabbes of Van Der Meeren. “Ik heb een zwak voor mooie naoorlogse stukken. Samen met een vriend verzamel ik al geruime tijd meubelen van Belgen. Daarnaast kan ik ook moeilijk weerstaan aan Scandinavische ontwerpen. Hier in huis heb ik er niet zoveel : een mierenstoel en een vlinderstoel van Arne Jacobsen, twee kandelaars van Tapio Wirkalla en de stoel naast mijn bed van Hans Brattrud. Uiteraard zijn Aalto en Aarnio ook Scandinaven. Maar ik ben het meest gehecht aan het bureau en de ladekast van Jules Wabbes en het kastje naast de voordeur, ook van zijn hand. Dat is werkelijk een meesterstuk. Het blad is van massief wengé en de schappen zijn nog helemaal uit bakeliet vervaardigd. Wat me vooral fascineert aan deze meubelen is dat we ze vandaag niet meer kunnen maken. Door de standaardisatie zijn we veel van het ambachtelijke verloren. Heel wat technieken die in de jaren vijftig gebruikt werden, kennen we niet meer. Alle maatwerk in mijn appartement komt van mijn bedrijf, zoals de keuken en de badkamer. We hebben al jaren ervaring met het produceren van meubelen en specifieke vragen, want veel klanten willen dat we iets namaken dat ze in een boekje hebben gezien. Maar als iemand ons zou vragen om deze meubelen na te maken, zouden wij daartoe niet meer in staat zijn.”

Nonchalant

Terwijl de ontwerpen op kunstbeurzen en kunstverkopen erg gegeerd zijn en heel wat opbrengen, blijft Frederic er nonchalant zijn sleutels op leggen of zijn glas wijn op zetten. “Ik ben geen collectioneur. Ik koop geen meubelen om een verzameling van een bepaalde ontwerper te vervolledigen. Ik koop ze omdat ik ervan hou en omdat ik ermee wil leven. Ik hou niet van interieurs waarin je bang bent om iets aan te raken. En ook al zijn die kasten nu misschien erg veel waard, ik wil ze elke dag blijven gebruiken. Anders woon je zelfs niet in een decor, maar in een museum. En geen van beide lijkt me leuk.”

Door OWI / Foto’s Verne

“Ik geloof niet in interieurarchitecten of vormgevers die tabula rasa maken met het bestaande en een nieuw decor creëren voor een klant.”

“Ik hou niet van interieurs waarin je bang bent om iets aan te raken. En ook al zijn mijn kasten nu misschien erg veel waard, ik wil ze elke dag blijven gebruiken.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content