Toegegeven, in ’t Stad sprong men niet altijd even eerbiedig om met de sporen van het verleden. Maar in een vitale, zich voortdurend vernieuwende metropool moet veel van het oude nu eenmaal wijken voor het nieuwe. Het resultaat ? Een stedelijk landschap als een wonderlijk amalgaam van relicten uit meer dan duizend jaar geschiedenis.

Nee, natuurlijk is er niets oneerbaars aan een toeristische rondleiding in eigen stad. Zeker niet met een aardige man als Mon Bogaert van de Koninklijke Gidsenvereniging van Antwerpen. En toch betrap ik mezelf erop dat ik een tikkeltje schichtig om mij heen kijk als ik, de cassetterecorder in aanslag, het parcours van de Antwerpse Zomerwandeling afleg. Ongeveer als iemand die bang is betrapt te worden terwijl hij over zijn eigen tuinmuur klautert. Nu vervult zo’n wandeling je als Antwerpenaar hoe dan ook met tegenstrijdige gevoelens : chauvinistische trots om al het mooie dat er nog is, maar net zo goed spijt om veel dat genadeloos met de grond gelijkgemaakt werd. Je kijkt ook ánders als je aan toerisme in eigen stad doet : ineens wordt je aandacht gevestigd op details waar je dagelijks achteloos aan voorbijgaat. Al bij al heeft het iets van een uitstapje met de teletijdmachine van professor Barabas : door de rijke geschiedenis van Antwerpen en tegelijkertijd door je eigen leven, want aan veel plekken hangen persoonlijke herinneringen vast.

Rendez-vous in de belle époque

Ik tref mijn gids op het terras van de Wattman, een populaire bakkerij-café-restaurant in hartje Zurenborg. Een bijzonder aangenaam terras trouwens, als je het tenminste voor lief neemt dat er ongeveer om de tien minuten een goederentrein over de nabijgelegen brug dendert. Zurenborg (de naam verwijst naar laaggelegen, vaak overstroomde ‘verzuurde’ gronden) is altijd een beetje een dorp binnen de stad geweest en sinds de jaren zestig een bastion van artistiek en intellectueel links. Het hart van de buurt is de Dageraadplaats, waar de multiculturele samenleving naar Antwerpse normen aardig lijkt te werken, en niet alleen op het menu van de omliggende restaurants. Maar het pronkstuk van de buurt is natuurlijk de Cogels-Osylei, genoemd naar baron Jean Jozef Osy die in 1837 de gronden kocht van het Zurenborgdomein, een zestiende-eeuws Hof van Plaisantie. John Cogels was zijn schoonzoon en erfgenaam. Wie hip en bij de pinken was, schafte zich hier in de swinging sixties een belle-époquepaleisje of een palts à la Karel de Grote aan en smaakt nu het dubieuze plezier op alle uren van de dag en nacht kluitjes architectuurfreaks op zijn stoep aan te treffen. En het valt niet te ontkennen : een mens kijkt hier zijn ogen uit, want ook in de periode 1892-1895 was de verbeelding aan de macht. Antwerpen was toen dringend aan uitbreiding toe en het gros van de huizen werd opgetrokken in opdracht van de Société anonyme pour la construction de maisons bourgeoises. Puristen die zich aan zuivere art nouveau verwachten, komen bedrogen uit. Nee, dit is meer een bazaar van alle mogelijke bouwstijlen, van neoromaans (de nummers 6 tot en met 12) over Italiaanse renaissance (19, 21, 23) tot de witte pseudo-Chambord-kastelen op de rotonde. Voor echte art nouveau moet je op het nummer 50 zijn, De zonnebloem, met zijn elegante florale versieringen rond de vensters. Wie oog heeft voor mooie details, komt hier en in de omliggende straten volop aan zijn trekken : prachtig balkonsmeedwerk, schitterende glasramen, een deurklink in de vorm van een fakkel (bij restaurant Euterpia in de Generaal Capiaumontstraat), een beeld van Apollo hier, een buste van Quinten Metsijs daar. Mijn droomhuis is overigens De morgenster (Cogels-Osylei 55) met zijn trapeziumvormige gevel die aan een Egyptische tempel doet denken. Van dezelfde architect, Bascourt, zijn de Vier Seizoenen op de hoeken van de Waterloo- en Generaal Van Merlenstraat. Een gentleman, als je het mij vraagt : op de gevelmozaïeken die de huizen hun naam geven, zijn lente, zomer en herfst uitgebeeld door dames in verschillende levensfases, de winter door een grijsaard in plaats van door een oud besje!

Eeuwhoppen aan het Hopland

Eenheid in verscheidenheid, dat moet zowat het motto geweest zijn van Louis Luycks, directeur van de nv Engetrim, de opvolger van ‘de maatschappij van burgerhuizen’. De perfectionist Luycks keek nauwgezet toe op de constructie van de huizen en de ontwikkeling van de wijk, zodat hij zowat als het brein achter de Cogels-Osybuurt beschouwd kan worden. Overigens is de pronk en praal van de ‘Meir van Zurenborg’ eigenlijk één grote trompe-l’oeil, want achter de flamboyante gevels gaat vaak een conventioneel burgerlijk interieur schuil, met overal identieke vloeren, deuren, schoorsteenmantels en sanitair. Maar goed, misschien hadden ze in Antwerpen nog wel wat meer Louis Luycksen kunnen gebruiken, want in sommige wijken zijn de contrasten wel erg groot. Neem nu de buurt rond het Rubenshuis, het meest bezochte museum van de stad. Rubens kocht het zestiende-eeuwse pand in 1610 en verbouwde het naar eigen ontwerp tot zijn woon- en werkhuis, onder andere door toevoeging van een vleugel in Italiaanse stijl en een monumentale portiek met perspectief op een tuinprieel. Tegenwoordig staat er pal voor die barokke pracht een modern glazen onthaalpaviljoen van de hand van architect Stéphane Beel. Een vloek? Het is maar hoe je het bekijkt. In elk geval, vanaf de doorgang van het ontvangstpaviljoen kijk je recht de historische entree binnen, tot in de binnentuin. Met andere woorden, precies zoals Rubens zijn eigen toegangspoort geconcipieerd had. Kijk, daar is dus duidelijk over nagedacht. Minder genade in de ogen van de Sinjoren vindt de nabijgelegen Stadsschouwburg uit de jaren zeventig, geflankeerd door kanjers van rode brandtrappen. Om de pijn te verzachten, werd er aan de kant van het Hopland recent het Horta-gebouw tegenaan gekleefd, met een chique shoppinggalerie en het Grand Café Horta, waarin onderdelen van een van ’s meesters meesterwerken, het onterecht afgebroken Brusselse Volkshuis, werden geïntegreerd. Het opvallendst zijn de massief stalen steunberen, die naar verluidt ergens in een weiland waren teruggevonden. Of hoe er in Antwerpen toch nog iets werd goedgemaakt met wat er in Brussel misliep.

Gered van de sloophamer

Niet dat er hier altijd zo doordacht met het patrimonium werd omgesprongen. Op een bepaald ogenblik dreigde zelfs de Bourla onder de sloophamer te verdwijnen, het Grand Théâtre, genoemd naar zijn ontwerper, de Parijse architect Pierre Bourla die erin slaagde om elementen die verwijzen naar de klassieke Romeinse bouworde, de Italiaanse renaissance en de empirestijl harmonieus met elkaar te verwerken. Eclecticisme heet zoiets, een bouwstijl die toonaangevend was in het negentiende-eeuwse Antwerpen. Tegenwoordig heeft het Toneelhuis zijn vaste stek in het sfeervolle gebouw met zijn nostalgische foyer en fresco’s van Jan Vanriet. Met een beetje goede wil vind je rondom de Bourla, in het zogenaamde Quartier Latin, nog iets van de frivole uitgaanssfeer van vroeger. Het legendarische theatercafé De Duifkens ligt meteen aan een van de mooiste pleintjes van de stad, de lommerrijke Graanmarkt. Nog een insidertip, hoewel heel weinig Antwerpenaars er ooit een voet zetten : de kruidtuin of beter, den Botanique. Mooie oude smeedijzeren lantaarns, een serre vol cactussen, zandpaadjes die langs een tinkelende fontein en een genereuze magnolia leiden. Wie goed kijkt, ontdekt onder de gaanderij booggewelven afkomstig van zestiende-eeuwse zogenaamde schuttershoven, de lokalen van schuttersverenigingen. Vandaar de naam van de nabijgelegen mooiste winkelstraat van de stad, de Schuttershofstraat. Wie het echt zoals de Antwerpenaren wil doen, loopt vervolgens niet langs de Sint-Jorispoort naar het Mechelseplein, maar gebruikt de doorgang van het Sint-Elisabethziekenhuis, die langs cultureel centrum ’t Elzenveld loopt, met een kapel in vijftiende-eeuwse Brabantse gotiek. Wil je een glimp opvangen van de prachtige Kanunnik Van Gesselzaal, een voormalige ziekenzaal met prachtige houten zoldering, schrik dan vooral niet van de spoken van Albert Szukalski die op het binnenplein een onderkomen gevonden hebben.

De roep van het water

Wat de tijdreiziger verder vooral niet mag missen ? Naast het trio torens dat de skyline van de Scheldestad beheerst, kun je hoe dan ook niet kijken. De gotische Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, toch al het grootste kerkgebouw van de Nederlanden, had volgens plan twee torens moeten hebben. Ook voor de politietoren aan de Oudaan, ‘een modern belfort dat de expressie moet zijn van de waardigheid van het stedelijke gezag’ was oorspronkelijk een tegenhanger voorzien, waarin de stedelijke administratie gevestigd zou worden. Soms is minder méér, zullen we maar denken. Bij zijn oprichting begin jaren dertig was het modernistische Torengebouw, alias de Boerentoren, de eerste wolkenkrabber van Europa en dus iets om trots op te zijn. Zoals we nu ook trots zijn op de Modenatie, een monumentale taartpunt op de hoek van de Nationalestraat en de Drukkerijstraat, waarin naast het MoMu (modemuseum) de modeafdeling van de Academie, het Flanders Fashion Institute, een modieus restaurant en een kunstboekenwinkel gevestigd zijn. Het modegebeuren en bijbehorend schoon volk gaf een nieuw elan aan de Nationalestraat, de toegangspoort tot Sint-Andries, de voormalige Parochie van Miserie. Knusse binnenpleintjes aan de Lange Ridderstraat en de Muntstraat bewijzen dat sociale woningbouw niet noodzakelijk fantasieloos hoeft te zijn. De kleurige graffiti aan het Muntplein doen de rest. En dan naderen we de Schelde en een van de fetisjmonumenten van ’t Stad, onder andere prominent aanwezig in Tom Barmans film Any way the wind blows : het toegangsgebouw van de voetgangerstunnel onder de Schelde, met zijn eindeloze roltrappen en enorme liften uit de jaren dertig. De band tussen stad en stroom is ook duidelijk zichtbaar in Bob Van Reeths maritiem geïnspireerde ontwerpen voor het paviljoen van het Zuiderterras en het zwart-wit gestreepte Huis Van Roosmalen op het nummer 27 van de Sint-Michielskaai. Wie nog adem over heeft om verder noordwaarts te wandelen, kan aan de oudste dokken rond het Eilandje de eerste verwezenlijkingen van het vernieuwingsproject Stad aan de Stroom bewonderen : qua reis in de tijd kan het tellen.

Linda Asselbergs / Foto’s Michel Vaerewijck

De pronk en praal van de ‘Meir van Zurenborg’ is eigenlijk één grote trompe-l’oeil, want achter de flamboyante gevels gaat vaak een conventioneel burgerlijk interieur schuil.

Bij zijn oprichting begin jaren dertig was de modernistische ‘Boerentoren’ de eerste wolkenkrabber van Europa en dus iets om trots op te zijn.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content