Haar ontwerpen, van juwelen tot jassen, hebben altijd iets flamboyants en theatraals. Gefascineerd door stoffen en draden experimenteert Anita Evenepoel ermee tot het uiterste. Ze is een buitenbeentje en tegelijk een monument in de Vlaamse textielkunst. De provincie Antwerpen bekroont haar werk met de Provinciale Prijs voor Kunstambachten 1999.

Ik heb het gevoel dat ik nog maar pas begin”, reageert Anita Evenepoel (54) op het bericht dat de provincie Antwerpen haar bijna 20-jarige loopbaan bekroont met de Proviciale Prijs voor Kunstambachten 1999. “Ik ben er heel blij mee. Het betekent dat de erkenning groter is dan ik dacht.” De discipline waarin ze werkt – textiel – wordt vaak onderschat en vooral ondergewaardeerd. Alleen de term kunstambachten zit haar niet zo lekker: “Het heeft een oubollige connotatie. En dat zou mensen op het verkeerde been kunnen zetten.” Als er een woord is dat niet bij haar werk past, dan is het oubollig. Daarover laat ook het juryrapport geen twijfel bestaan: De jury koos unaniem voor Anita Evenepoel omwille van het internationaal en vernieuwend karakter van haar werk. Anita Evenepoel richtte zich van bij de aanvang van haar carrière resoluut op de meest diverse textielsoorten, waarmee zij eindeloos en consequent experimenteert.

Haar curriculum is verrassend eenvoudig: Anita Evenepoel. Autodidact. Juwelen, textiel en kostuumontwerpen. Vier simpele woorden voor zichzelf. Gevolgd door een lange opsomming van tentoonstellingen, producties en publicaties waaraan zij meewerkte.

“Als we het maar niet over de molen hebben, dat verhaal hebben we al zo vaak moeten vertellen”, waarschuwt ze lachend. Een omgebouwde molen. In een hoek van de eetkamer liggen grote en kleine gewichten opgestapeld. “Nee, die horen niet bij de molen. Mijn man heeft ze ooit gekocht van een gieter. Het is een kleine verzameling geworden, met gewichten van overal ter wereld. Die Japanse vind ik prachtig, die hebben zulke mooie inscripties. Ja, we lieten de molen vroeger nog weleens werken.”

Anita zet een grote kartonnen doos op tafel. Vol werken uit verschillende periodes. Met die doos als leidraad verloopt ons gesprek een beetje zoals haar carrière: als een zoektocht, in een poging om de chronologie te reconstrueren. Maar zoektochten zijn zelden rechtlijnig: zijsprongen, uitweidingen, reflecties.

Of ze nog weet hoe het allemaal begon? “Als kind nam ik overal draadjes mee, en stofjes. Ik verzamelde ze omdat ik ze zo mooi vond. Maar ik had nooit gedacht dat ze ooit mijn beroep zouden worden.” Er klinkt verbazing over het feit dat de bal zo snel is gaan rollen, op latere leeftijd dan nog. Van opleiding is Anita regentes wiskunde, ze trouwde, kreeg kinderen en stopte met werken, zoals zoveel vrouwen van haar generatie. Maar de fascinatie voor draadjes en stoffen bleef. Ze ging spinnen en weven, volgde cursussen en workshops. “Ik heb werkelijk alles gedaan wat met textiel te maken heeft”, lacht ze, en ze toont een jasje in dubbel weefsel met daartussen gevlochten lintjes. “Ik vond de draden mooi. Maar ik ontdekte dat ik, als ik bijvoorbeeld ging breien, niet altijd mooie resultaten kreeg.”

Nationaal en internationaal breekt Anita door wanneer ze zich vol overgave op het ontwerpen van juwelen stort. “Dat is een van die toevalligheden”, mompelt ze, driftig rommelend in de doos op zoek naar de eerste ontwerpen uit het begin van de jaren ’80. Een armband in plexi en rubber heeft de vorm van een driehoek. In een stuk rubber zitten twee ronde gaten: ook een armsieraad. Een oorjuweel bestaat uit zwart rubber waar een cirkel werd uitgesneden. “Eigenlijk zijn ze ontstaan uit ontgoocheling. Ik leerde een Italiaanse journaliste kennen en voor een reportage ging ik met haar op zoek naar hedendaagse sieraden in België. De teleurstelling was groot, want alles was hier zo traditioneel. En ik kwam geregeld in Galerie Ra in Amsterdam, waar je avant-gardejuwelen vindt. ’s Anderendaags ben ik meteen plexiglas en rubber gaan kopen om mee te experimenteren.” Haar creaties sloegen aan, bezorgden haar erkenning en ondersteuning van het VIZO, en twee jaar later presenteerde ze zelf haar werk bij Galerie Ra, wat haar meteen ruime bekendheid gaf.

Haar ontwerpen groeien – letterlijk en figuurlijk. “Ik werk met hedendaagse materialen die totaal nieuwe eigenschappen hebben, en zo ontstaan er nieuwe vomen. Mijn zoektocht is het experimenteren en het vooruitgaan. In die zin ben ik echt een kind van de jaren ’60. Ik ben geboren in 1945, dus mijn jeugd speelde zich voor een groot stuk af in die periode, die barstte van de creativiteit.” Alles wat nieuw is intrigeert haar, ze zoekt de modernste stoffen, laat zich leiden door de eigenschappen van materialen. In het begin heeft rubber haar voorkeur: “Het laat zich moeilijk snijden, maar het blijft zo ordelijk. Zelfs als je een insnijding maakt. Dat heeft alles te maken met het gewicht. Bovendien blijft ook de snijkant mooi.”

De creaties worden steeds groter: het worden parures die het lichaam bedekken, accentueren en verfraaien. De grens tussen sieraad en kledingstuk wordt kleiner. Waarom moet een sieraad per se losstaan van de kleding? Kan een jurk op zichzelf een juweel zijn? In haar zoektocht volgt ze vele sporen, die de ene keer samenvallen, haar de andere keer op nieuwe ideeën brengen. Zo ergert ze zich aan allerlei overbodige toevoegingen en hulpmiddelen: ijzerdraad ter versteviging, voeringen, naden en zomen… Anita zoekt er eigen oplossingen voor. “Mijn eerste ding was nog altijd het sieraad in de kleding. Een inkeping op een mooie plek, en een jasje is zoveel meer dan gewoon een jasje.” Maar dat vraagt of stoffen die niet rafelen, of een product dat rafelen voorkomt. Coatings zijn een mogelijkheid, maar in die tijd (halverwege de jaren ’80) worden ze hoofdzakelijk gebruikt voor handtassen. En wat dat smeersel betreft… Anita: “Ik stond dus in die winkels waar alleen mannen in overalls komen: ‘Ik heb een product nodig dat ik op stof kan smeren waardoor ze niet meer gaat rafelen.’ Ze konden mij niet helpen. Dus ging ik met een hoop producten naar huis en begon ik te experimenteren.” Ze vindt uiteindelijk de juiste chemische samenstelling voor een product dat ongekende mogelijkheden biedt. Ze kneedt de stoffen, vouwt en plooit, en gedrenkt in dat smeersel behouden ze – tot vandaag – hun vorm, zonder keihard te worden. Ze maakt armbanden, hoofddeksels, jurken die gefixeerde drapages lijken: “Ik kon werken zonder hulpmiddelen om de vorm te behouden. En het werkte voor verschillende stoffen. Ik heb het toegepast op synthetische, zoals polyester, maar ook op natuurlijke, zoals zijde.”

Ondanks dit succes verliest ze ook de andere richting niet uit het oog. Ze experimenteert met rubber, vinyl, polyester, fleece en neopreen. “Het voordeel van neopreen is dat het zo elastisch is. Je kan eraan trekken en het blijft sterk. Ideaal om nauwsluitende, sexy kostuums te maken. Ik heb bijvoorbeeld een rokje gemaakt met inkepingen op de heupen: hoe breder de heup, hoe mooier die inkepingen zich openvouwen.”

In deze periode ontwerpt ze haar eerste theater- en danskostuums. Aan de driedimensionele sieraad- en kledingobjecten wordt een vierde toegevoegd: de beweging. Anita: ” De Warande in Turnhout vroeg een tentoonstelling. Maar kleren gewoon aan een haakje ophangen, vond ik te statisch en na wat heen-en-weergepraat mocht ik voor de opening een echte voorstelling maken. Samen met Eric Raeves is toen de choreografie Stof tot Bewegen ontstaan. Het had zo’n succes dat we ermee zijn gaan toeren.”

Omdat ze er zelf zoveel plezier aan beleeft, maakt ze nog een eigen productie, Peau D’Ane, een reflectie op de functie van kleding. Tegelijk begint ze ook te ontwerpen voor anderen. Zo wordt ze gevraagd door het Amerikaanse dansgezelschap ISO: “Dat was een droom. Ik mocht kostuums ontwerpen en daarna maakten zij daarmee een choreografie. Bovendien mocht dat heel uitbundig zijn.”

Ze reist naar de Verenigde Staten en Italië, zit vaak op haar hotelkamer nog de laatste hand te leggen aan de pakken. En er volgt meer: een neopreenjurk voor Paula Abdul (“die vind ik zelf nog altijd mooi”) en kostuums voor dier wereldtournee, kostuums voor het Nederlandse Scapino Ballet, kostuums en bewegend decor voor Red Rubber Opera en Concert voor Draaimolens tijdens Antwerpen 93. Ze ontwerpt voor het kindertheater Blauw Vier, voor het Philadelphia College of Performing Arts

Haar theaterontwerpen zijn extravagant en exuberant. Ze zijn speels en humoristisch, en hebben tegelijk een intrigerende kracht. Stuk voor stuk zijn het vormexperimenten die ook los van het podium, waarvoor ze bedoeld zijn, een verhaal vertellen. Anita Evenepoel speelt met grenzen: die van het theater, van de danser, van de stof,… De blauwe neopreen danspakken, bijvoorbeeld, die door uitsparingen een strepenmotief kregen: bij elke danser apart zie je de figuur duidelijk; maar wanneer ze dichter naar elkaar toe bewegen, kan je ze nog nauwelijks van elkaar onderscheiden. In een andere jurk zitten twee baleinen verwerkt: “Het zijn twee cirkels, die op twee plaatsen verbonden zijn met daartussen een gat. Bij elke beweging van de danser neemt die jurk de maximale ruimte in, door de spanning op de baleinen”, legt Anita uit. “Ik zoek altijd naar de limiet van wat iets kan. Steeds dieper gaan, tot op het bot. Om dan soms tot verrassende resultaten te komen. Dat vraagt veel geduld en tijd. Misschien is het toch een ambacht.”

Valt in haar kostuumontwerpen vooral de beweeglijkheid op en de manier waarop ze die tracht te benadrukken, in ander werk verdwijnt de draagbaarheid naar de achtergrond. “Als ik helemaal vrij werk, kan het me eigenlijk niet schelen of het al dan niet draagbaar zal zijn. Dan gaat het mij helemaal om het experiment. Sommige dingen zijn wel draagbaar, maar in welke omstandigheden? Ik heb bijvoorbeeld neopreen jasjes gemaakt met inkepingen. Ik durf die wel aan te trekken om naar een receptie te gaan bijvoorbeeld. Maar je moet dan wel een en ander trotseren. Dit is voor mensen met durf. Het is ook geen modeartikel”, voegt ze er met een zucht aan toe. “Het gaat allemaal veel te ver.”

Dat is haar grootste frustratie: dat stilaan een aantal elementen doordringen in de mode, terwijl zij daar al zoveel langer mee bezig is. “Zo’n 15 jaar geleden heb ik bijvoorbeeld veel geëxperimenteerd met non-wovens, vilt en andere. Terwijl dat nu volop in de mode zit. En als ik dat nu opnieuw gebruik, voel ik mij daar niet goed bij omdat ik die stof al ken.” Het belet haar niet om steeds verder te zoeken, de mode een stapje voor te blijven.

Drie jaar geleden begon ze aan een eigen modecollectie. PRET A PARTIR is een beperkte collectie van uitsluitend jassen: ” Greet Lenaerts, een goede kennis, vroeg mij of ik voor haar stoffen wilde kiezen en jassen ontwerpen. Ik heb even getwijfeld. Ik wilde het theater niet loslaten. Maar tegelijk dacht ik: jassen hebben zoveel met architectuur en vorm te maken, daar kan ik wat mee doen. De eerste collectie bevatte uitsluitend regenjassen omdat we in de zomer van start gingen. Maar het is ook een niche waar precies die nieuwe industriële stoffen gebruikt worden.”

Het is de logische voortzetting van dat waar ze al zovele jaren mee bezig is. Ze maakt jassen uit één stuk, geknipt uit één enkele lap stof. Ze zijn anders dan de traditionele jassen, gedurfder, speelser, inventiever. Vooral ook het technische aspect van de nieuw ontwikkelde stoffen houdt haar bezig: hoe vermijd je naden bijvoorbeeld? Of: een gecoate stof kan je niet met een naald doorprikken, hoe zet je ze dan in elkaar? Het zijn de details waar Anita op zoekt. “Volledig synthetische stoffen kan je ultrasoon samensmelten, maar een coating verdraagt dat niet. Kijk…” Ze toont mij een zwart jasje van de Japanse ontwerper Yoshiki Hishinuma, met een superfijne naad. “Dit is ultrasoon samengesmolten. Het heeft tal van mogelijkheden. Je kan een brede naad maken of juist heel fijne. Met dit soort nieuwe technieken staan de Japanners ver. Hun modeontwerpers, zoals Issey Miyake, gebruiken ze ook. Bij ons zijn er weinig ontwerpers die daarmee experimenteren.”

In haar eigen collectie heeft ze nog andere oplossingen: de stof gewoon omgestreken, de zoom vastgelijmd. Een plastic jas – plastic kan je niet stikken – wordt met basjeringen bijeengehouden. Een donkere jas verkleurt in het licht tot bijna turkoois. Een jas in een bijna doorschijnende non-woven-stof krijgt een zwart rubberen randje mee: “Alles wat ik mooi vind op een beurs koop ik. Al weet ik meestal nog niet wat ik ermee zal aanvangen. Zoals dit: het is eigenlijk een net waar rubber doorgegoten is, waardoor het een bobbelige structuur krijgt. De jas is gemaakt van een dunne stof en past in een klein tasje. Als je het opendoet, plopt die jas eruit omdat het rubber onmiddellijk zijn oorspronkelijke vorm wil aannemen. Zo blijft hij altijd in vorm.”

Soms pikt Anita ideeën van vroegere ontwerpen opnieuw op en gebruikt ze ze in een andere context. “Zo heb ik een tijdlang gezocht naar een manier om lucht te vangen en bij te houden. Dat heb ik gebruikt in theaterkostuums, maar ook in een ontwerp voor een regenjas. Als je daarmee over straat loopt, vangt hij lucht en gaat hij om je heen dansen. Dat soort dingen vind ik wel mooi. Al kan ik voor de jassen niet zo extreem gaan als voor theater of dans. Voor mij is theater een laboratorium voor de mode daarna. Ik heb nog massa’s ideeën in voorraad die ik beetje bij beetje wil toepassen. Maar ik voel dat het nog wat te vroeg is.”

PRET A PARTIR – 12 tot 15 modellen per seizoen – omvat allang niet meer uitsluitend regenjassen, maar ook klassiekere winterjassen en modellen voor mannen. Klassiek is echter relatief: meestal zijn de materialen klassiek (wol, kasjmier, e.d.), maar het ontwerp is dat alles behalve. Een van de meest gedurfde modellen kreeg vorm door nepen op verschillende, doordachte plaatsen. Er is ook een jas met zeven mouwen: twee als sjaal, twee om je armen te verwarmen, twee om hem onderaan dicht te houden en de zevende is een kap.

Wat Anita verrast, is dat precies de gekke modellen goed verkopen: “Voor mij is dat fantastisch. Ik kan blijven experimenteren en de mensen kopen het. Zowel jonge als oudere mensen vinden ze mooi, dat geeft voldoening. Vrouwen tussen 17 en 75. Ik wil ook foto’s zonder gezichten omdat ik niet een bepaald type vrouw naar voren wil schuiven.”

Drie jaar ontwerpt ze deze jassen en ze ziet het zich nog een hele tijd doen. Ze is bijlange na niet uitgekeken op stoffen en de mogelijkheden daarvan. “Ik doe het graag. Je verwacht niks en je krijgt zoveel. Ik geniet er nog steeds van. Je kan toch geen beter leven hebben? Ik wil nog minstens 10 jaar doorgaan. Ik ben nog veel te jong, ik vind dat ik pas begonnen ben. Zolang ik mijn zoektocht maar kan voortzetten. Ik denk bijvoorbeeld aan het nieuwe gamma neopreen, intelligente stoffen waar tussen twee lagen een soort schuim zit met capillaire buisjes: als je het warm hebt, wordt daarin warmte opgeslagen; krijg je het koud, dan zal de stof die warmte terug afgeven. En eigenlijk zou ik graag nog eens iets heel exuberants doen. Mijn probleem is dat ik op dit moment niet de technologisch middelen heb om prototypes te maken. Een lasertafel, een ultrasoonmachine, een vacuümpomp,… Ik droom ervan om dat allemaal in mijn buurt te hebben. Dan zou ik werkelijk fantastische dingen kunnen doen.”

In juni 2000 plant de provincie Antwerpen een overzichtstentoonstelling van het werk van Anita Evenepoel.

Recent werk van haar (mutsen en sjaals) kan u van 21 november tot 9 januari bekijken in galerie Hilde Metz, Hofstraat 5-7, 2000 Antwerpen. Open op donderdag (16.30-18.30 u.); vrijdag, zaterdag en zondag (telkens van 14 ot 18.30 u.). Een installatie is vanaf 24 november te zien op “Evenement”, XSO, Eiermarkt 17, 2000 Antwerpen.

PRET A PARTIR, Tel. (014) 67.80.39.

Hilde Verbiest

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content