Met twee nieuwe cd’s doet de blinde superster Andrea Bocelli een gooi naar de status van Primo Uomo, maar het Opera Pietje-imago is hij nog lang niet kwijt. Recentelijk verscheen zijn autobiografie, wij trokken naar zijn bakermat.

Lajatico is wat reisgidsen (als ze er al aandacht aan besteden) omschrijven als een authentiek Italiaans dorp. De hand van een renaissanceschilder lijkt het met een paar klodders grijs, oker en siena bovenop de heuveltop te hebben gesitueerd, omringd door een glooiend heuvellandschap. Dorgele akkergronden worden doorsneden door strenge rijen cipressen. Waar de Era- en de Cicina-vallei – zo’n veertig kilometer verwijderd van Pisa – in elkaar overgaan vermengen in augustus de zilvergrijze tinten van olijfbomen zich met de pastelkleuren van velden uitgebloeide zonnebloemen.

Als je de ogen sluit, hoor je de duiven die hun intrek hebben genomen in de enige toeristische attractie: de overblijfselen van een middeleeuws kasteel. Voel je de aangename koelte van stenen huismuren. Een opgewonden vrouwenstem echoot door de straten. Het is tien uur in de ochtend. Kerkklokken beieren met het pretentieloze geluid van romaanse plattelandskerkjes. De hoge en holle galm is welluidend in al zijn eenvoud. Dat geluid moet in Andrea Bocelli’s geheugen gegrift zijn, want hier in Lajatico groeide de zanger op. Aan deze plek bewaart hij nog visuele herinneringen, want Bocelli, intussen 42 jaar, werd blind op latere leeftijd. “De oude dorpsstraatjes, het geel van de zonbeschenen akkers: die beelden vergeet ik nooit meer. Je kunt je niet voorstellen hoe dierbaar die herinneringen voor mij zijn.”

Zienden leven in de wereld, blinden leven in bewustzijn“, schreef de blinde auteur John Hull in zijn boek Touching the Rock. Wandelend door de smalle straatjes van Lajatico begin ik te beseffen wat Hull bedoelt. Welke plek hebben de duiven, de huizen en de klokken in de perceptie van een blinde? De duiven bestaan in de waarneming omdat ze luidkeels koeren en tussen de bomen fladderen. De klokken zijn aanwezig omdat je het tien uur hoort slaan. Het huis bestaat omdat de muren geluid weerkaatsen en de stenen voor houvast en verkoeling zorgen. De dingen bestaan bij de gratie van voorkennis of niet-visuele sensaties. Een blinde leeft, zoals Hull stelt, in bewustzijn. Een ziende journalist die in een enigszins lachwekkende poging probeert de wereld als een blinde te ervaren, stoot al snel zijn neus tegen het mededelingenbord waarop de komende bonte avond wordt aangekondigd.

De helden van Lajatico heten G. Guelfi en Madre Tereza di Calcutta. Aan overmoed geen gebrek. Het straatje naar de kerk werd Via Roma genoemd. Naar een Piazza A. Bocelli zoek je hier (nog) tevergeefs. Maar de oudjes die in Lajatico zijn overgebleven en in de hete zomerzon het marktplein bevolken zijn trots op hun dorpsgenoot die het tot wereldfaam bracht. In de kroeg troont de kastelein mij mee naar enkele op de wand geprikte foto’s. Daar hangt hij. Een doorsnee kiekje van een jongeman die lachend met zijn moeder poseert.

Verderop bevindt zich de Chiesa di San Lauro. De priester is niet thuis, maar de werkster zet haar bezem aan de kant voor een paar herinneringen. “Hij kwam hier vaak”, zegt ze. “Als kleine jongen zong hij in de kerk. Onze Andrea had toen al de stem van een engel.” Over engelen gesproken. Ik neem plaats op een van de lage kerkbanken om van de kleurige fresco’s te genieten. Hier zat, bad en zong Bocelli als kind. Deze plek bood hem in de hete Toscaanse zomermaanden verkoeling. Misschien liep hij mee in een van de vele processies die hier – getuige de vaandels – nog plaatsvinden. Misschien gooide hij ook een paar lire in de muntautomaat om een elektrisch kaarsje bij de Madonna met het bloedende hart te ontbranden. Het moet aan die typisch nonchalante houding waarmee Italianen het verleden bejegenen liggen dat je in het fraai gerestaureerde kerkje schietgebedjes moet doen bij het licht van elektrische kaarsjes. Met diezelfde onbekommerde houding jegens heden en verleden vermengt Bocelli aria’s en Italiaanse popdeuntjes. Alsof het een niet vloekt met het ander.

Waarom hij ooit meedeed aan het liedjesfestival van Sanremo en zich nadrukkelijk profileerde met een populair repertoire? Bocelli: “Omdat ik dondersgoed wist dat niemand zit te wachten op een blinde operazanger. De opera was van kinds af mijn grote liefde, maar met mijn handicap had ik geen schijntje kans. Ik zing graag popmuziek, maar het is voor mij altijd een omweg geweest om een plek op het operapodium te bereiken. Mijn verlangen naar een carrière als operazanger kon ik beteugelen, mijn liefde voor de opera niet. Nu ik beroemd ben, zeggen de mensen dat mijn succes te danken is aan mijn handicap. Onzin. In de professionele muziekwereld telt alleen de kwaliteit van je stem en er zijn genoeg mensen die mij – blind of niet – het liefst zouden zien struikelen.”

We ontmoetten elkaar voor het eerst in Rotterdam waar hij present is op het EK-voetbalfeest. Bocelli hapt toe, hij ziet een gesprek bij hem thuis wel zitten. Maar reizend door Toscane komt het slechte nieuws. De Italianen werken niet mee. Onduidelijk is wie niet meewerkt. Er zijn zoveel mensen die aan de superster verdienen, het web van “belangenbehartigers” is ondoorgrondelijk en allemaal spelen ze hun eigen spel om de macht. Meer dan een gesprek van tien minuten en een persconferentie in Florence, waar de ster zijn nieuwe Verdi-cd zal presenteren, heeft men niet te bieden.

Ook die ontmoeting dreigt te mislukken. De weg door de heuvels is bijna onbruikbaar door hagel en regenbuien. Bergen hagelstenen blokkeren de weg. En dat terwijl we een dag eerder bijna moesten vluchten voor bosbranden. Dit zijn de Toscaanse buien waar Frances Mayes – als ze het een keer niet over eten heeft – over schrijft: ” De donder die door de muren binnendringt en stenen doet verschuiven.” Ik vraag me af hoe Bocelli de Toscaanse weersgesteldheden ervaart. De hitte die bijna tastbaar is, die de verdorde bladeren doet kraken onder je voeten en de lucht vult met de geur van verdroogde aarde. De donder die je zonder de ervaring van bliksemschichten onaangekondigd overvalt en de regenbuien die de rozemarijn en basilicum overweldigend doen geuren.

De zomerhitte, de aangename koelte van het najaar: dergelijke sensaties zijn nauw verbonden met het tijdsbesef van een blinde. ” Wij hebben een ander bewustzijn van tijd omdat de normale markeringspunten ontbreken“, schrijft de blinde filosoof Martin Milligan in Sight Unseen, een correspondentie tussen twee Britse filosofen. ” Blinden ervaren het verschil tussen dag en nacht niet aan de hand van licht en donker. De dagen en seizoenen laten zich niet aflezen aan de bruintinten van de herfst of het lentegroen. Er zijn andere aanwijzingen: de schommelingen en wisselingen van temperatuur, het zingen en verstommen van de vogels, het geluid van herfstbladeren en het geroezemoes van familieleden bij het ontwaken in de ochtend.

Milligan doet een poging de dramatische kanten van de blindheid te relativeren. Is de ziende mens niet eveneens gehandicapt? vraagt hij zich af. De menselijke soort is bijvoorbeeld niet uitgerust met een zintuig dat radiogolven kan ontvangen. Waarom ervaart niemand dat als een gemis? Hij waarschuwt voor de immer lachende, optimistische grijns van de blinde. ” Zij worden dagelijks herinnerd aan hun onvolkomenheden. Vrolijkheid is hun enige wapen tegen frustratie. Vaak komt hun optimistische levensvisie voort uit het besef dat het leven nog veel moois te bieden heeft, maar even vaak tracht men zo het zogenaamde grote geluk van de zienden te relativeren.”

Bocelli (die zelden en met tegenzin over zijn gebrek spreekt) ziet blindheid wel degelijk als een handicap, maar zoekt tegelijkertijd de relativering. “Vanzelfsprekend is het geen pretje. Het is een gewicht dat je elk uur van de dag met je mee torst, maar elke mens moet leren om met zijn beperkingen te leven. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Iedereen heeft wel een gebrek. Zichtbaar of onzichtbaar. Mensen die geen handicap hebben, creëren er een. Waarom? Omdat we geboren zijn om moeilijkheden te overwinnen. Daardoor groeien we.”

Met diezelfde laconieke, relativerende toon die je bij Milligan aantreft, beantwoordt Bocelli de vraag of zijn handicap hem sterker en onafhankelijker dan anderen heeft gemaakt. “Nee”, zegt hij kortaf. Maar dat antwoord is nauwelijks geloofwaardig. Het komt voort uit een gebrek aan – of angst voor – elke vorm van zelfmedelijden: de mentale erfenis van zijn moeder. In het Italiaanse tijdschrift Oggi sprak ze ooit over de opvoeding van haar zoon. ” Ik wilde dat hij een man zou worden, geen gehandicapte. Om dat te bereiken, heb ik iedere vorm van medelijden verbannen. Een bijna onmenselijke opgave voor een moeder die langzaam het licht uit de ogen van haar zoon ziet verdwijnen. Mijn tranen zouden een slachtoffer van hem hebben gemaakt.” De angst dat hij nooit op eigen benen zou kunnen staan, dreef zijn moeder ertoe om haar zoon zo onafhankelijk mogelijk te maken. Opa schonk hem een paard. Moeder stuurde haar zoon naar de beste dressuurschool in de regio en op zesjarige leeftijd draafde hij staand op de rug van het paard door de Toscaanse heuvels.

Bocelli: “Wat mijn moeder mij heeft geleerd, is dat je je niet mag neerleggen bij de moeilijkheden die het leven met zich meebrengt. Uit problemen kun je kracht putten. Ja, ik ben een optimist. Altijd geweest. ‘Je kunt scherp zien met het hart. Wat belangrijk is, is onzichtbaar voor de ogen’, dat citaat van Antoine de Saint-Exupery is mijn levensfilosofie.”

Geen compassie, geen leugen: dat was de strategie die Eddi Bocelli volgde. Ze zocht stad en land af naar een internaat dat aan haar hoge eisen voldeed, vond een blindeninstituut in Reggio. Ironisch genoeg voltrok zich daar op 12-jarige leeftijd de tragedie van Andrea’s leven. Hij werd geboren met glaucoom. Een toen nog relatief onbekend ziektebeeld dat vroeg of laat onherroepelijk tot blindheid leidt. Tijdens een spelletje voetbal kreeg hij een bal tegen het oog. Bocelli was op slag blind. Desondanks voltooide hij zijn studie rechten, maar de muziek won het van de advocatuur. Tegen de zin van zijn vader (een wijnboer en handelaar in landbouwmachines).

“Mijn vader was bang dat het met de muziek op niets uit zou lopen. Hij was bezorgd over mijn toekomst. We hebben er veel ruzie over gehad. Hij kon niet accepteren dat ik mijn tijd verdeed met liedjes zingen in een pianobar.” Is zijn vader niet recentelijk overleden? Bocelli knikt. “Gelukkig heeft hij mijn succes nog mee mogen maken.”

Lang hoef je in Pontadera niet te zoeken naar de bar waar de toen nog onbekende Bocelli tien jaar geleden als barpianist werkte. Er zijn drie pianobars in het winkelhart. Intuïtief blijf ik op de Corso Giuseppe Matteoti staan voor de gevel van Cafetaria del Corso. American Bar/Ristorante staat er op de troosteloze gevel geschreven. De kozijnen verdienen een opknapbeurt, de rolluiken zijn neergelaten en op het venster heeft iemand een briefje geplakt: Gesloten wegens vakantie. De dames van de aanpalende kledingzaken kennen Bocelli, maar daar houdt hun kennis op. Schuin aan de overkant heeft ene Laura Capannini haar Casa di Busta gevestigd. Zij weet meer. Bevestigt dat dit de pianobar is waar Bocelli speelde. Haar zus runt de tent. Zij leerde Bocelli kennen in het uitgaanscircuit van Pontadera: de stad die onder Italianen vooral bekend is van de scooter-industrie. “Mijn zus heeft hem op zekere dag gevraagd om op vrijdag- en zaterdagavond te komen spelen. Ik geloof niet dat ze hem veel betaalde. Hij deed het uit liefde voor de muziek. Elke vrijdag- en zaterdagavond zat de zaak bomvol. Tijdens een van die avonden leerde hij Enrica kennen, zijn huidige vrouw die hem twee zonen schonk, Amos en Matteo. Ze was de dochter van een advocaat in Pontadera.” Hoe lang hij hier als barpianist werkte? Capannini haalt de schouders op. “Niet langer dan een jaar. Toen werd hij beroemd.” Ze kent zijn muziek, maar verkiest Eros Ramazzotti. Andrea is haar te sentimenteel.

Het geeft Bocelli’s dilemma perfect weer: hij wil een operazanger zijn. Wordt echter door de gemiddelde Italiaan niet vergeleken met Pavarotti, maar met Ramazzotti. Een cynisch grijnzende Bocelli: “Die mevrouw moet ik toch eens met een bezoekje vereren. Ik weet dat sommige mensen mij niet accepteren als operazanger omdat ik ook populair repertoire zing. In het begin ervoer ik dat als kwetsend, nu realiseer ik me dat het erbij hoort. Kijk naar voetballers als Baggio of Maradona: als je snel de top bereikt, roep je weerstand op. De meeste critici willen hun verwachtingspatronen beantwoord zien. Als je je buiten de gevestigde paden begeeft, wordt je veroordeeld.”

In de akoestische wereld van een blinde is het een komen en gaan van geluiden. ” Mensen worden teruggebracht tot de proporties van geluid. Ik heb het gevoel dat ik langzaam verdwijn. Anderen zijn onzichtbaar voor mij. Ik word onzichtbaar voor mezelf. Ik los langzaam op in het niets. Een simpele handdruk ervaar ik elke keer weer als een schok. Omdat die hand uit het niets te voorschijn komt“, schrijft John Hull. Tweemaal stap ik uit het niets Bocelli’s wereld binnen. Tweemaal gaat het gepaard met dezelfde stunteligheden. Een stoel die niet staat waar hij zou moeten staan. Een hand die misgrijpt. Zulke kleine onhandigheden brengen hem in verwarring. Blind zijn went, maar dat geldt kennelijk niet voor de duizenden ongelukjes die een blinde elke dag weer onaangenaam verrassen.

“Ik voel telkens een onbeschrijfelijke angst als ik het podium betreed”, zegt Bocelli. “Dat is het moeilijkste moment. Ik ben bang dat er iets misgaat. Dat ik struikel of ergens tegenaan bots. Elke keer weer breekt het klamme zweet me uit. Realiseer ik mij hoe kwetsbaar ik ben.”

Hij noemt het toneelangst, maar het is meer. Het is dezelfde angst die Hull ervaart wanneer hij een nieuwe stad bezoekt, wanneer hij zijn weg moet vinden in een omgeving die hij niet kent. Maakt het voor Bocelli uit of hij in New York of Parijs zingt? Op een groot of klein podium? “Nee, ik ervaar een concert in New York niet anders dan een optreden in Milaan. Het grootste verschil zit in de reistijd en in wat je terugkrijgt van het publiek. Italianen reageren spontaner dan Noord-Europeanen. Wat de ruimten betreft: ik gedij het best in grote zalen. Hoe kleiner de zaal, hoe groter mijn angst. Ik vind het vreselijk om dicht bij het publiek te staan. Dan klap ik dicht. Dat heeft niet alleen te maken met mijn handicap. Ik ben een emotioneel mens. Als ik zing, ben ik bang dat de emoties mij overmannen. In de studio ben ik op mijn best. Soms denk ik wel eens: ik stop met die concerten, maak alleen nog cd’s. Waarom niet? Glenn Gould is er ook beroemd mee geworden.”

Enkele malen waagde hij zich aan een geënsceneerde opera. Met wisselend succes. Zijn Rodolfo in La Bohème werd afgekraakt, zijn Werther in Amerika eveneens. Waarom tart hij het noodlot? “Waarom zou ik het niet doen? Ik weet ook wel dat ik niet zo gemakkelijk beweeg als ziende collega’s. In een geënsceneerde productie kan het kleinste foutje fataal zijn. Het kost ongelooflijk veel concentratie en energie. Ik zou gek worden als ik het vaak zou doen, maar ik zou een watje zijn als ik het liet uit angst.”

Om diezelfde reden waagde hij ooit een parachutesprong of klom met vrienden op de fiets. Hij wil geen aparte status. Ontkent elk verband tussen zijn muzikaliteit en zijn handicap. “Het een heeft niets met het ander te maken. Mozart en Beethoven waren niet blind, maar wel muzikaal. Als kind was ik al gefascineerd door muziek. Mijn moeder herinnert zich hoe ik als klein jochie in het ziekenhuis met mijn oren tegen de muur geklemd lag omdat mijn buurman een platenspeler had waarop hij de hele dag klassieke muziek draaide. Al snel had ik ook een platencollectie en ik kende en herkende elke stem. Dat talent heb ik nog altijd. Als ik één keer iemand hoor spreken, vergeet ik zijn stem nooit meer. Mijn helden waren Beniamino Gigli, Mario Del Monaco en Franco Corelli.”

Er is echter ook een andere (muzikale) wereld die Bocelli maakte tot wat hij is. Dat besef je wanneer de Toscaanse wind op een avond de klanken van een dorpsfeest met zich meedraagt. Ver weg wordt gedanst, geschreeuwd en gelachen. Een bandje begeleidt een pianist die populaire covers en liefdesliedjes zingt. Zijn stemgeluid is niet zo gepolijst als dat van Bocelli, maar er is weinig moeite voor nodig om je voor te stellen hoe de jonge Andrea zijn dorpsgenoten in Lajatico op precies dezelfde manier vermaakte. Ook dit is de voedingsbodem van Andrea Bocelli: de historische – of misschien moet je zeggen sociologische – lijn naar een pop-cd als Sogno en een tranentrekker als Con te Partiro.

“Mensen zijn het product van de geschiedenis”, zegt hij. “We kunnen bepalen waar we onze voeten neerzetten. Een stapje meer naar links, een stapje meer naar rechts, maar we kunnen niet bepalen welke richting we uitgaan. De geschiedenis brengt op zeker moment bepaalde personages in het spel omdat er een noodzaak voor is. Napoleon werd geboren omdat er op dat moment behoefte was aan een figuur als Napoleon. Wat dat voor mijn persoonlijke situatie betekent? Dat mijn zangerscarrière geen bewuste keuze is. Ik ben zanger geworden omdat de mensen mij graag wilden horen zingen. Alles gaat zoals het moet gaan. Ik wil de opera veroveren, maar doe het rustig aan. Alles is in handen van het lot.”

Nou ja, dat lot laat zich best enigszins sturen. Daarom wordt er in Florence een persconferentie belegd waar de zanger zijn nieuwe cd met Verdi-aria’s presenteert. Een honderdtal journalisten uit alle uithoeken van de wereld vergaapt zich aan de roze engelenbillen in de neoklassieke stijlkamer van Hotel Villa Cora, ooit het woonhuis van baron Oppenheim. Barones von Meck, de mysterieuze muze van Tsjaikovski, logeerde hier tijdens haar verblijf in Florence.

Nu zit er een jongeman breed te grijnzen voor het oog van de wereldpers. Het heeft iets ontroerends zoals hij daar zit, zachtjes meezingend en genietend van fragmenten van zijn cd. Dat moment van individuele gelukzaligheid is van korte duur, want natuurlijk stelt een Italiaanse journalist vanuit een vooropgezette mening die onvermijdelijke vraag: “Vindt mijnheer Bocelli wel dat hij een Verdi-tenor is?” De operakenners in de zaal weten het antwoord. Natuurlijk niet, daarvoor mist zijn stem helderheid en lenigheid. Maar niets is leuker dan een wereldster te zien spartelen. Dirigent Zubin Mehta neemt het voor hem op: “Iedereen lijkt wel een expert op elk gebied. Mijn drie vrienden Ping, Pang en Pong (hij doelt op Pavarotti, Carreras en Domingo) worden door al die zogenaamde experts over dezelfde kam geschoren. Onzin natuurlijk. Ze hebben totaal verschillende stemmen. Wat praat u over Verdi-tenoren? Weet u wat dat is? Ik zou het niet weten. Basta!

Duidelijk is dat Bocelli hier zit omdat hij iets te veroveren heeft: namelijk de status van operaster en in die hoedanigheid zal hij nooit echt serieus worden genomen. Een rol in een operaproductie zal voor hem immers altijd meer uitzondering dan regel blijven. Bocelli, die wel degelijk over een mooie stem beschikt, mag dan een klassieke zangopleiding hebben genoten bij maestro Franco Corelli. Voor het Verdi-repertoire ontbreekt helderheid en kracht. Hij weet de expressie wel over te brengen, daardoor ontstijgt hij de middelmaat, maar het blijft een veredeld equivalent van Opera Pietje. Het klinkt allemaal nogal wollig en ongearticuleerd.

Dat maakt zijn stem onvergelijkbaar met die van bijvoorbeeld de jonge Pavarotti, waar hij overigens wel iets anders mee gemeen heeft. Ook Bocelli wordt achterna gezeten door de fiscus. Hij zou de staat voor tientallen miljoenen hebben benadeeld door, net als Pavarotti, zijn bedrijf in Monaco te vestigen terwijl hij in werkelijkheid in de Italiaanse badplaats Forte dei Marmi woont.

De duizenden Italianen en Duitsers die het Saint-Tropez van Italië in de zomermaanden bevolken zijn net vertrokken wanneer we er arriveren. Onafzienbaar is de rij lege strandstoeltjes en -tenten. Elke centimeter strand is geconfisqueerd door kleine ondernemers. Voor 500 frank per dag koop je een plekje onder de zon. De paar Italianen die zijn overgebleven, denken niet aan Bocelli’s financiële perikelen. Who cares? Bocelli is geen Andreotti.

“Onze lieve heer heeft ons de juiste kleren gegeven om de kou te weerstaan”, zei zijn moeder ooit. Het is te hopen dat hij nog ergens een dikke trui heeft liggen. Van boven heeft Andrea namelijk weinig te verwachten. Hij mag dan de pauselijke millenniumhymne hebben gezongen. Geloof noemt hij diplomatisch “een geschenk voor wie het heeft gekregen”. Toch maakte hij samen met zijn moeder en de priester die hem later zou trouwen als achtjarige jongen een reis naar Lourdes. Hij smeekte de heilige Madonna niet om genezing. Wat hij zich wenste? Sereniteit.

Cd’s: “La Bohème” (met het Israel Philharmonic Orchestra, o.l.v. Zubin Mehta), Philips.

“Verdi” (met het Israel Philharmonic Orchestra, o.l.v. Zubin Mehta) is onlangs uitgebracht bij Philips.

De Nederlandse vertaling van “Sight Unseen” verschijnt onder de titel “Beelden van een blinde filosoof” in januari bij uitgeverij Anthos. ISBN 90 414 0510 0.

Oswin Schneeweisz

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content