Amsterdam is een van de weinige Europese steden die in onze eeuw een eigen bouwstijl ontwikkelde: de Amsterdamse School. We zoeken de mijlpalen ervan en belanden op spannende plekken.

Hier zie je dus nooit toeristen, denk ik, wanneer ik na een lange fietstocht uitrust op een bankje in De Dageraad, een prachtige woonblok uit het begin van de eeuw, gelegen in Amsterdam-Zuid, een eind buiten het historische hart. Op het moment dat ik dat denk, daagt er van achter een hoekje een eenzame toerist op met fototoestel om zijn nek: een rustige kerel, die zo aandachtig naar de gevels kijkt, dat hij bijna struikelt over de stoeprand. De zeldzame bezoekers op deze plek zijn meestal architecten of bouwhistorici die de Amsterdamse School kennen uit publicaties over architectuur: massatoeristen komen hier niet. Zelfs verrassend veel Amsterdammers hebben nooit De Dageraad of de Spaarndammerbuurt bezocht. Die laatste wijk staat zelfs op geen enkele toeristische kaart. Ik geef toe dat het een inspanning vergt, want deze monumenten liggen rond de oude stad verspreid. De Amsterdamse School ontdekken, vergt ook een intellectuele inspanning: de architectuur is minder toegankelijk dan de glorieuze bouwwerken uit de Gouden Eeuw. De binnenstad oogt bovendien gezelliger dan de uniforme wijken in de rand.

Wie door de rand fietst, stelt al snel vast dat Amsterdam anders gegroeid is dan Antwerpen en Brussel. Omdat de industriële revolutie in Nederland een kleine eeuw later dan in België wortel schoot, trokken de haven en de industrie pas begin 20ste eeuw veel werkvolk aan, voor wie er geen woongelegenheid was. In tegenstelling tot onze randgemeenten, die erop los verkavelden zonder een duidelijk stedenbouwkundig plan, werd de uitbreiding van Amsterdam keurig voorbereid op de tekentafel. Voor het zuiden van de stad trok de overheid de vooruitstrevende architect Hendrik Berlage aan, auteur van de Koopmansbeurs op het Beursplein: het eerste moderne gebouw van Nederland. De plannenmakers gingen rigoureus te werk, want ze hertekenden meteen ook de gehele maatschappelijke woonstructuur: elke sociale klasse verhuisde naar een andere buurt, en wonen en werken werden definitief van elkaar gescheiden. Pure apartheid, dus. Deze filosofie bleef de moderne stedenbouw van onze eeuw achtervolgen, doorgaans met negatieve gevolgen, want nu weten we dat zo’n artificiële opdeling leidt tot sociale vervreemding. Door de kleinschaligheid en de hoge kwaliteit van de architectuur valt dat in Amsterdam best mee, hoewel sommige bezienswaardigheden middenin vreselijk saaie woonwijken liggen, waar geen Belg zou willen wonen.

De ontwerpers van deze woonuitbreidingen waren ambitieus en vonden dat ze een nieuwe architectuurstijl moesten bedenken: de Amsterdamse School. Een heuse school werd het nooit, maar het kwam tot een verrassende stijleenheid die Nederland geheel overspoelde. Dat is uitzonderlijk, ook bij ons slaagde geen enkele vormentaal erin om uit te groeien tot een nationale bouwstijl. De art nouveau bijvoorbeeld, bleef een randverschijnsel tot bij zijn zwanenzang rond 1910. In Nederland maakte de baksteenarchitectuur van de Amsterdamse School furore van 1910 tot de Tweede Wereldoorlog. De stijl groeide uit tot een boom met vele takken, waarop ook de moderne bouwkunst van de jaren ’20 werd geënt. De stijl oogstte ook buiten Nederland succes, onder meer in Vlaanderen, waar het Nederlandse modernisme erg populair was. Daarom staan er in Gent, Brussel en Antwerpen gelijkaardige bakstenen gebouwen uit het interbellum.

De Amsterdamse School was een reactie op de neostijlen, die bij onze noorderburen tot 1910 succesvol waren. De ontwerpers zochten naar een eenvoudige vormentaal zonder veel franje. Geïnspireerd door de Brits-Amerikaanse Arts and Crafts-traditie, Frank Lloyd Wright was een voorbeeld, maakten ze gebruik van een expressieve baksteenarchitectuur, versierd met kubistische reliëfs. Ook technische nouveautés hielpen een handje: gewapend beton en staal maakten het mogelijk om gewaagde constructies op te trekken.

Daarvan zijn de sociale woningen rond het Spaarndammerplantsoen het sublieme voorbeeld. Daar bouwde de grootmeester van de Amsterdamse School, Michel de Klerk, tussen 1913 en 1921 een paar grillige woonblokken. Hij botste op felle tegenstand, want velen vonden zijn architectuur verkwistend. Helemaal ongelijk hadden ze niet: de bouw van deze kunstwerken kostte heel veel duiten. Op de hoek van de Oostzaanstraat en de Hembrugstraat staat het kroonstuk, het zogenaamde Schip, een stoomboot met torentjes, erkers, poortjes, gehuld in virtuoos metselwerk waarop je nooit uitgekeken raakt. Deze architectuur betekende een breuk met de traditie, zit vol fantasie en is lang niet zo saai als het werk van Rietveld en Le Corbusier. De Klerk was een enthousiaste ontwerper, die aan elk detail genot beleefde. Is het niet onvoorstelbaar dat dit fantasierijke bouwsel totstandkwam, terwijl in de loopgraven van Diksmuide de Eerste Wereldoorlog werd uitgevochten? Gelukkig ontsnapte Nederland aan die strijd en leefde het tot aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog in een roes: de handel en de cultuur bloeiden volop. De Amsterdamse School ontstond in een verdraagzaam klimaat, waarin rijkelui zich om de arbeider bekommerden: de solidariteit was zeer groot. En daarin speelde de progressieve, meestal socialistische, joodse gemeenschap van Amsterdam een – vaak vergeten – voortrekkersrol. Dat optimisme blijkt dus uit het Schip van de Klerk, een woningcomplex voor haven- en spoorwegarbeiders, bedacht als een eiland, een utopische stad met een postkantoor, een crèche, een schooltje, een zwembad, alles badend in het groen. Het is moderne maar paternalistische architectuur: om te beletten dat de bewoners uit de ramen hingen en zich in de plaats daarvan zouden ontfermen over hun kroost, werden de vensters extra hoog gebouwd.

Op weg naar het eerste gebouw van de Amsterdamse School dat in de binnenstad verrees, het Scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade, maken we een fietstocht achter het Centraal Station, van noord naar oost. We stevenen niet rechtstreeks af op ons doel, we maken een ommetje door de haven en genieten van het panorama over de oude stad en Het IJ. Het station werd middenin de haven gebouwd op een gedempte dok: een stedenbouwkundige fout waardoor de stad haar natuurlijke band met Het IJ verloor. Aan deze vergissing wordt nu wat gedaan door het ontwikkelen van het dubbele Java-en KNMS-eiland, ten oosten van het centrum en gelegen aan Het IJ. Dit voormalige haveneiland waarop loodsen stonden, werd omgedoopt tot een nieuwe woonstad aan het water. Het ligt nog een flink eind fietsen van het oude hart van Amsterdam, maar is in vogelvlucht toch dichtbij. Er komt trouwens een brug, die stad en eiland met elkaar verbindt. Nu maak je een omweg via de Verbindingsdam en bots je aan de Handelskade op oude pakhuizen, waarin zich interieurzaken hebben gevestigd. Het KNMS-eiland (afkorting van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij) groeit uit tot the place to be, met blitse eethuizen en toonaangevende interieurzaken. Langs de oude kaden staan de meubels zelfs buiten. Het aanbod reikt van antiek en modern design tot oosters meubilair. Het is een waar genoegen om in deze gerenoveerde loodsen rond te neuzen. Je kan er ook je hart ophalen aan hedendaagse architectuur. Ongeveer op de grens tussen het Java-eiland en het KNMS-eiland staat een gigantisch complex van donkerbruine baksteen, ontworpen door de Duitsers Hans Kollhoff en Christian Rapp: het mooiste moderne gebouw van de stad. Het grote ronde flatgebouw op de punt van het eiland is van Jo Coenen, en de hoge woontoren van Wiel Arets. Omdat vele gevels kleurrijk zijn beschilderd, hangt er een ontspannen sfeer. Ik zou suggereren om het eiland te verlaten met de overzetboot, die je van het uiterste punt van de Sumatrakade naar het Centraal Station brengt. Vanop deze schuit krijg je een schitterend uitzicht op het nieuwe Amsterdam cadeau.

Bij het station ben je op amper honderd meter van de Prins Hendrikkade, waar het Scheepvaarthuis ligt aangemeerd. Het hoekgebouw uit 1913 lijkt op de voorsteven van een schip en werd opgetrokken op de plaats waar eertijds de vloot naar Oost-Indië vertrok. Het mysterieuze bouwsel is overladen met grillig beeldhouwwerk. Het schitterende interieur is een prelude van de art-decostijl. Het is een creatie van verschillende architecten: Johan van der Mey, Piet Kramer en Michel de Klerk, die collega’s waren op het bureau Ed Cuypers, de ontwerper van het Rijksmuseum en het Centraal Station.

We fietsen vervolgens langs de Amstel naar Amsterdam-Zuid: dat is grosso modo het gehele gebied tussen de Amstel en het Vondelpark. Zuid is een stad op zich, met een grote verscheidenheid aan wijken, parkjes, brede lanen en exquise winkelstraten met leuke eethuizen en creatieve interieurzaken. Hier bereikte de Amsterdamse School zijn volle maturiteit. Dat merk je meteen aan de prachtige bruggen van Piet Kramer over de Amstel en het Amstelkanaal, die rijkelijk opgetooid zijn met smeedwerk en beelden van Hildo Krop. In Amsterdam-Zuid ontdek je ook kubistisch straatmeubilair: postbussen, lantaarns en zitbanken.

We rijden Zuid binnen langs de Vrijheidslaan, een brede boulevard met lage flatgebouwen uit 1921, met verspringende balkonnetjes en decoratief metselwerk: nog een meesterwerk van Piet Kramer. Op het einde, aan het Victorieplein, staat het standbeeld van Hendrik Berlage – in slobberbroek en voorzien van passer en potlood – voor de eerste wolkenkrabber van Amsterdam: een torengebouw uit 1932 van zijn leerling J.F. Staal. De zakelijke stijl van dit monument leunt aan bij het modernisme, dat de Amsterdamse School in de jaren ’30 verdrong. Als we over het Amstelkanaal fietsen, komen we bij De Dageraad, het socialewoningcomplex in de Burgemeester Tellegenstraat: een indrukwekkend bouwwerk, organisch ontworpen met opwellende bakstenen structuren, ingewikkelde daken en laddervensters. Het is een creatie van Piet Kramer en Michel de Klerk, en wordt met het Spaarndammerplantsoen tot het summum van de Amsterdamse School gerekend. Ook deze buurt is een eiland in de stad, voorzien van openbare baden, scholen en een bibliotheek. Alles is piekfijn bewaard en onderhouden: dat is in België zo goed als ondenkbaar. Onze vooroorlogse tuinwijken liggen er belabberd bij, of werden door renovatiewerken verminkt.

Fiets je in de richting van het Vondelpark, over de Boerenwetering, dan beland je in Oud Zuid, een stadsuitbreiding uit het einde van de vorige eeuw. Hier en daar liet de Amsterdamse School wel sporen achter, maar de meeste architectuur is ouder. Dit gebied werd als luxekwartier ontwikkeld, aansluitend op het Museumplein dat zopas vernieuwd werd. Daar middenin staat de uitbreiding van het Van Gogh-museum, getekend door de Japanner Kisho Kurokawa. Niet iedereen is even gelukkig met dit bouwsel, dat een beetje lijkt op een grote cd-speler en gedeeltelijk het zicht belemmert op het Rijksmuseum. De Museumpleinbuurt werd destijds ook samen bedacht met het Vondelpark en het Concertgebouw.

Je hoeft geen museum binnen te stappen om kunstwerken te zien, want er zijn heel wat galerieën en modehuizen in de omgeving van de P.C. Hooftstraat. Wie doorstapt naar de Jacob Obrechtstraat en de Cornelis Schuytstraat, botst op de smaakmakers van het Nederlandse interieurdesign. In de Jacob Obrechtstraat is de zaak van Paul Lelieveld een aanrader: hij ontwerpt meubels met een knipoog naar Charles Eames en Jean-Michel Frank. Bij hem vind je ook ontwerpen van Josephine Colsen en San Ming, fauteuils en stoffen van Donghia en van Fortuny. Eén straat verder ligt een van de leukste winkelstraten van Amsterdam: de Cornelis Schuytstraat. Daar bewonder je de trendy bloemenwinkel van Menno Kroon en de interieurwinkel Room Service van Yvonne Hulst, ingericht volgens de principes van Feng Shui. Na deze weldaad van goede smaak kan je uitrusten in het riante Vondelpark of doorfietsen naar de Apollolaan, waar de duurste woningen van de hele stad staan, die netjes door een kanaal zijn gescheiden van de mindere buurten: een elegante vorm van apartheid.

Je maakt deze architectuurwandeling het best met een fiets, die je huurt aan het Centraal Station. Om het hele traject af te leggen, moet je toch een kleine dag uittrekken. Je begint met de Spaarndammerbuurt en houdt halt op het KNMS-eiland, waar je terecht kan voor een natje en een droogje. De tocht naar Amsterdam-Zuid wordt dan een namiddaguitstap, dan zijn ook alle winkels open. Maar ook ’s avonds is het er heerlijk toeven en eten. Natuurlijk kan je nog veel meer monumenten van de Amsterdamse School bewonderen. Bij de blikvangers behoren de School voor Schipperskinderen (Droogbak 1c) en het kantoor van De Telegraaf (Nieuwezijds Voorburgwal 225).

In de gespecialiseerde boekhandel zijn naslagwerken over de Amsterdamse School te koop.

Piet Swimberghe / foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content