Een eeuw geleden werd in Finland Alvar Aalto geboren. En dat moet feestelijk herdacht. Hoewel: “Zie het een beetje als een vadermoord. Finnen hebben het vandaag nog moeilijk om over hem te praten.”

Een geratel wekt mij uit een hazenslaap terwijl de auto op de brug naar het eiland Muuratsalo glijdt. Het geluid blijkt nog steeds afkomstig van Louna Lahti, de echtgenote van de directeur van het Alvar Aalto Museum, in het naburige Jyväskylä. Naar aanleiding van de honderdste verjaardag van de geboorte van Aalto leverde ook zij een bijdrage: een boek waarin een honderdtal familieleden, vrienden, en kennissen wat herinneringen aan de grootmeester van de Finse architectuur oprakelen.

Die 369 pagina’s dialogen worden nu door haar vanop de achterbank nog eens in monoloogvorm naverteld, terwijl de twee Finse journalisten voorin af en toe met een strategisch geplaatste “jao jao” een zo oprecht mogelijke belangstelling veinzen. Af en toe keert Louna zich ook nog naar mij, om tien minuten Fins in twee zinnen Duits samen te vatten. Het is hartje winter, en zover we op dit middaguur nog rondom ons kunnen turen, is alles met ijs en sneeuw bedekt. We zijn op weg naar Muuratsalo om daar naar het zomerverblijf van Alvar Aalto te gaan kijken, dat Alvars weduwe Elissa bij haar overlijden in ’94 aan het Aalto-museum naliet.

“Naakt”, hoor ik nog net, als ik bij wijze van divertissement besluit om met de blik op oneindig de kubistische en constructivistische inspiratiebronnen van Aalto nog eens op een rijtje te zetten. “Bitte?” “Ze leefden er naakt. Aalto en Elissa. Alleen als er bezoekers kwamen, staken ze zich in de kleren. En dat was toch iets wat de goegemeente niet al te best kon begrijpen. Maar je moet ook weten: toen Aalto in 1953 dat zomerhuis bouwde, was er nog geen brug die Muuratsalo met het vasteland verbond. Er liep niet eens een verharde weg over het eiland. Er voer een veer, heen en weer. En Aalto had net als mijn vader een eigen motorboot. Maar waar je nu rondom dat zomerverblijf al die huizen ziet staan, moet je je eigenlijk een oerwoud indenken. En Aalto was een echte natuurmens. Elke ochtend zwom hij vijfhonderd meter het meer in, en dan terug.”

Louna Lahti schat dat ze dertien was toen ze Aalto voor het eerst ontmoette. Hij had in de buurt ook het zomerhuis van haar familie gebouwd. En haar vader was niet alleen de primus motor van de Alvar Aalto Society geworden, maar ook van het museum dat nog voor zijn dood te zijner ere in Jyväskylä werd gebouwd. Alvar Aalto was vijf toen zijn ouders met hun hele hebben en houden naar dat stadje in midden Finland trokken, toen nog geen tienduizend zielen groot. Het plaatselijke lyceum was immers één van de eerste waar van de Russische bezetters in het Fins mocht worden onderwezen. De Finnen hadden het stadje met hun onevenaarbare optimisme de bijnaam “het Athene van Finland” meegegeven. Maar Aalto wilde zelfs meer: hij zou Jyväskylä tot “het Florence van het noorden” transformeren, nadat hij er in 1923 van zijn architectuurstudies in Helsinki was teruggekeerd en zijn eerste architectenbureau opende. En het eiland Muuratsalo, zegt Louna, had hij tot “het Tahiti van Päjänne” verheven.

Als architect had hij natuurlijk nog weinig te bewijzen toen hij daar in de jaren ’50 zijn “experimentele woning” optrok. Vanuit het paviljoen had hij over dat idyllische water uitkijk op het kerkje van Muurame, dat hij al een kwarteeuw eerder had gebouwd, zoals dat Italië het gebruik was, hoog op een heuvel. Aalto had het de eenvoud en klaarheid van de Toscaanse kerken en een schilderij van Fra Angelico willen meegeven, wat niet belette dat hij, met de hem typerende argeloosheid, ook al een paar toen nog ultramoderne lampjes van de Deen Poul Heningsen had uitgeprobeerd. Het lijken wel keukenlampjes anno ’98, en zoals in zovele andere bouwwerken die Aalto later optrok (universiteitshallen, theaters, of kantoorgebouwen) weten ze op een onnavolgbare wijze de monumentaliteit toch nog een intimiteit mee te geven, van zeg maar een keuken.

Andere projecten die Aalto aan het eind van de jaren twintig realiseerde, en die heel wat minder classicistisch waren gekleurd (de bibliotheek van Viipuri, het Paimio Sanatorium, en de kantoren van de krant Turun Sanomat, in Turu, of all places), lagen al evenmin op plekken die tot de epicentra van de wereld konden worden gerekend. Maar ze waren dermate spectaculair dat ze Aalto al onmiddellijk tot ver voorbij Finland tot een voortrekker maakten van de modernistische beweging, die via CIAM en Le Corbusier onvermoeibaar de voordelen van het leven in een strakke, functionalistische architectuur bleef bepleiten, in blokkendozen die van afwijkingen wilden weten.

En nog eens tien jaar later was de triomf compleet, toen in New York het Museum of Modern Art, dat ook nu naar aanleiding van zijn eeuwfeest de organisatie van de belangrijkste overzichtstentoonstelling naar zich toegetrokken heeft, hem met een eerste retrospectieve vereerde. Aalto toerde door de Verenigde Staten, bezocht Gropius in Harvard, Frank Lloyd Wright in Taliesen, en Alexander Calder in Connecticut. Maar ook uit het Fins paviljoen dat hij op de New York World’s Fair had neergezet, mocht intussen blijken hoe hij van dat wat starre functionalisme uit zijn keurslijf naar een heel eigen aanpak was geëvolueerd.

Louna Lahti toont me haar boek. Op de cover prijkt een portret van Aalto, dat ze overlangs in tweeën heeft gesneden. De ene helft toont een ernstig man, sereen, terwijl de andere halve kop die van een spotgeest blijkt te wezen. Diezelfde ambivalentie, zegt ze, beheerste ook zijn hele leven en werk.

Gevraagd naar zijn inspiratiebronnen, bracht de anders zo weigerachtige Aalto altijd weer die witte tafel te berde, waaronder hij als kind gespeeld had terwijl zijn vader, een landopzichter, met zijn assistenten de organische flow van de streek in kaart bracht. Het zachtglooiende Finse landschap was in de eerste plaats met de golving van water gesculpteerd, in ontelbare baaien en meren, eilanden en kreken. En alleen al door zijn naam, die in het Fins ook golf betekent, leek Aalto als het ware van bovenaf gepredestineerd vanaf de jaren ’30 het vocabularium van de modernistische stijl (rechttoe rechtaan, stijfjes, statisch, strak, en door en door rationeel) te doorbreken met speels golvende volumes, lijnen en vlakken. Als een aal golfden zijn tekeningen. Dat was deels ook een gevolg van de kubistische principes waarmee hij (mede door zijn vriendschap met Lazlo Moholy-Nagy, de motor van Bauhaus) dat modernisme had gedynamiseerd en gedynamiteerd. In de schilderkunst wist men het al langer: de werkelijkheid kon niet langer vanuit één welbepaald panoramisch perspectief worden gevangen. De Euclidische geometrie was een leugen.

Hoogstens kon men nog zijn toevlucht nemen tot een collage, waarin een zo groot mogelijke veelheid aan perspectieven, materialen en vormen elkaar gingen overlappen, en door de wisseling in textuur en schaal een ruimtebeeld à la Einstein creëerden, ongrijpbaar en voortdurend in beweging. En Aalto was de eerste om die principes ook op architectuur te transponeren.

Architectuur, zo proclameerde het CIAM, was als een machine. Du mur pur, pure muur. Ze had niets met natuur vandoen, laat staan met een nostalgische zucht naar het verleden. Ze was: zuivere rede. Maar in Aalto’s vormentaal krioelde het van onderhuidse referenties – naar de Middeleeuwse steden uit Toscane, en tegelijk ook naar de tradities van het Finse boerenleven. Naar de sauna ook, waar men als nergens anders, en poedelnaakt, met de gisting van de vier archetypische elementen wordt geconfronteerd: vuur, water, lucht, aarde. “Het was het meest oer-Finse gebouw”, zegt Louna, “dat je je ook maar kan verbeelden.” Zijn absolute meesterwerk, de Villa Mairea, in Noormarkku, had hij in 1939 als een schip op het droge laten zweven. Eenvoudige boomstammetjes werden er achteloos tegen de meest gesofisticeerde materialen uitgespeeld. “En je moet dan maar eens kijken hoe opvallend veel gebouwen van Aalto tot op de dag van vandaag in gebruik zijn gebleven”, had ons een dag eerder Marjatta Erwe gezegd, in het dagdagelijkse leven hoofdarchitecte van de Dienst Staatseigendommen, maar daarnaast ook voorzitster van het comité dat dit jaar het eeuwfeest van Aalto coördineert. “En met wat voor een liefde zelfs zijn kantoorgebouwen door de gebruikers worden bejegend. Het ging hem niet zomaar om wat intellectualistische spelletjes. Integendeel: het feit dat hij zo weigerachtig was om over zijn werk te praten, had te maken met het feit dat hij weigerde zijn gebouwen te zien als een theoretisch statement. Altijd was hij bereid tot onderhandelen. Een gebouw moest worden geleefd. Altijd weer stond die gebruiker centraal, en de manier waarop hij voor die gebruiker openingen kon creëren, in alle mogelijke betekenissen.”

Erwe’s collega Juhani Pallasmaa, vandaag de meest gerespecteerde Finse architect en misschien wel Aalto’s belangrijkste leerling, had in Helsinki een paar boeken over Japanse architectuur uit zijn kast gehaald. Aalto was daarin onder meer op zoek gegaan naar wegen waardoor de grens tussen architectuur en natuur kon worden opgeheven. En altijd weer stond in zijn gebouwen het atrium centraal, een plek waar mensen zich met elkaar konden verenigen, een piazza waardoor binnen toch een stukje buiten werd, en omgekeerd.

Voor het slot van de poort die naar het zomerhuis in Muuratsalo leidt, blijkt het echtpaar Aalto zich tot een handig ombuigen van een roestige spijker te hebben beperkt. En dan gaat het bergaf, door enkeldiepe sneeuw, langs een krinkelend pad, in dat woud van sparren en berken, dat in zovele projecten van Aalto in een woud van palen een echo gevonden had. Aalto had zijn zomerhuis als een laboratorium gebruikt. Met muren als lappendekens, opgetrokken uit fragmenten waarin bakstenen in steeds wisselende geometrische patronen bij elkaar werden gebracht. De woonkamer, die naar het voorbeeld van tuppa van de Finse boerderijen een open vuur in het midden had, was dakloos gebleven. De gloed van het vuur, zei Aalto, en de manier waarop het in de omringende sneeuwbanken werd gereflecteerd, moesten een aangenaam en haast mystiek gevoel van de warmte scheppen. En wie maalt dan om een dak, of deuren en ramen, als je zoveel poëzie kan creëren. Het zomerhuis ademde iets van een burcht, en was tegelijk een allereenvoudigste caban gebleven. En Louna Lahti toont me trots de wijnkelder die de meester zijn dagdagelijkse portie rode wijn en vermouth bleef leveren. Al in de namiddag was de meester al niet meer aan te spreken, vanwege een te veel aan liquide middelen. En wie naar het zomerhuis kijkt, ziet in één oogopslag dat Aalto het, ook al met die living waarvan het dak was verdwenen, het air van een ruïne had meegegeven. Er leek iets geknakt, nadat hij in 1939 in New York die triomfen had beleefd. Er was de oorlog.

En in 1949 was zijn echtgenote Aino overleden. Aalto zou nog talloze projecten blijven afleveren, maar de zorgeloze zwier en grandeur waarmee hij in één elegante zwaai een landschap kon transformeren, leek verdwenen. Zijn gebouwen werden geblokter, stiller, bescheidener, meer in zichzelf gekeerd. De plannen waarmee hij hele steden wilde hertekenen, bleven ook al vanwege de algehele kater ongerealiseerd. En toen hij begin jaren ’50 het zomerhuis op Muuratsalo bouwde, had hij meteen ook een nieuw type boot voor zichzelf gecreëerd, geschikt voor ondiepere wateren, en met een heel bijzonder golvenspel dat tijdens het varen kon worden gecreëerd. De bark had veelbetekenend de naam Nemo Propheta in Patria meegekregen.

In het Aalto Museum zitten we op Aalto-stoelen. En we eten wat ooit zijn lievelingsgerecht was: aardappelen met tv- worstjes, in stukken gesneden. Aalto was anarchist, wis en zeker. Uit zijn werken ademde het geloof van Kropotkin, dat de mensheid ook zonder hiërarchische instellingen in peis en vree kon samenleven. Louna Lahti voert ons ook nog naar het stadhuis Säynätsalo, dat eveneens van de vroege jaren ’50 dateert, en naar aanleiding van het eeuwfeest druk wordt gerestaureerd. Aalto had het complex naar Italiaans voorbeeld hoog op een heuvel neergezet, en met een plein in het midden. En de pompeuze intenties van de politiek had hij niet alleen getemperd door banale baksteentjes te gebruiken, maar ook door op het gelijkvloers ruimte te voorzien voor zoiets vulgair als een winkelcentrum. Plaatselijke politici, zegt Louna, zijn echter ook vandaag nog niet te spreken over de kubistische sculptuur die op het plein werd neergezet. Alsof ze in de naburige zaagmolen was gevallen, zei één van hen.

Het stadhuis van Jyväskylä is nu één van de zeven projecten die centraal staat in de belangrijkste van een lange rij evenementen die over zowat heel Finland het eeuwfeest van Aalto’s geboorte moeten gedenken. Alvar Aalto in zeven gebouwen loopt van 4 februari tot 29 maart in de Kunsthalle van Helsinki. Daarna gaat de tentoonstelling naar het Nederlands Architectuur Instituut in Rotterdam, waar ze van 2 mei tot 26 augustus te zien zal zijn, en nog later reist ze naar het Design Zentrum in het Duitse Essen, het nieuwe Arkitekturmuseet in Stockholm, Lissabon, Glasgow, en Aalborg. “Maar dan zal het onvermijdelijk afgelopen zijn”, zegt Hannele Gronlund, die als hoofd van het departement tentoonstellingen van het Museum van Finse Architectuur ook tekent voor de uitbouw van deze tentoonstelling. “Er zitten immers een 70-tal tekeningen bij van de naar schatting 300.000 die momenteel door de Aalto Stichting in Helsinki geïnventariseerd worden. Veel te broze werkjes zijn het, en daarom zal het allicht de laatste keer zijn dat ze ergens worden getoond.”

We zitten alweer op Aalto-stoelen, over een Aalto-tafel gebogen. Ook Gronlund is architecte. “En zoals alle architecten in dit land heb ik het enorm moeilijk met Aalto’s nalatenschap. Hij is zo alomtegenwoordig. Finland had in het verleden al verscheidene overzichtstentoonstellingen, waarin het totale oeuvre werd aangepakt. En dat was één van de redenen waarom wij dit keer geopteerd hebben voor een ander soort tentoonstelling. Bovendien: tegelijk opent al die grote retrospectieve in het MOMA New York. En als je dan beperkte middelen hebt, zoals wij, en een kleine tentoonstellingsruimte, amper 600 vierkante meter groot, ben je vanwege dat gigantische oeuvre dat hij heeft nagelaten sowieso ook gedoemd om met een overzichtstentoonstelling aan de oppervlakte te blijven hangen. Dit soort project stelt ons in staat om in de diepte te werken, te tonen hoe hij elk gebouw als een Gesamtkunstwerk zag, waarin elk detail zijn belang had.”

Het comité had naast het stadhuis van Säymätsolo ook voor de bibliotheek van Viipuri gekozen, de Villa Mairea in Noormarkku, het Paimio Sanatorium, de kerk van Vuoksenniska, het Nationaal Instituut voor Pensioenen, en het Rautatalo kantoorgebouw in Helsinki. Een overzicht dat in 1958 werd afgesloten, hoewel Aalto nog tot in ’76 geleefd en gewerkt had, en daarna ook zijn tweede echtgenote Elissa tot haar dood in 1994 een serie projecten realiseerde. “Het is allicht een controversieel standpunt,” zegt Gronland, “maar na de jaren ’60 is het met Aalto alsmaar meer bergaf gegaan.”

Ook Marjatta Erwe had als studente architectuur Aalto in de jaren ’60 nog meegemaakt. “En zelfs als je van hem wou houden, was dat strikt verboden”, zegt ze, terwijl ons aan alweer een andere Aalto-tafel de cappucino wordt uitgeschonken. “Pas in de jaren ’70 is hij enigszins gerehabilteerd geworden.” En Gronlund: “Het gevolg van dat alles is dat zijn gigantische nalatenschap eigenlijk nauwelijks onderzocht is. Met de inventarisatie, ook van wat gerestaureerd moet worden, en dat is behoorlijk, is men eigenlijk nu pas begonnen. Een vadermoord? Zo kan je het wel noemen, ja. Hij is overal. En vooral: hij heeft ons gemaakt. En iedereen die toch maar hard zijn best doet om hem niet te zien staan. Zelfs voor dit herdenkingsjaar is door de overheid eigenlijk veel te weinig geld vrijgemaakt.”

“Alvar Aalto: between humanism and materialism” loopt van 19 februari tot 19 mei in het Moma New York.

“Alvar Aalto in zeven gebouwen”, tot 29 maart in de Helsinki Kunsthalle.

In “All over Finland” wordt Aalto dit jaar ook nog met tal van andere evenementen herdacht.

Info: http//www.aalto100.jkl.fi.

Max Borka

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content