Bijna één op tien mannen heeft problemen met het zien van kleuren. Zo’n stoornis is niet dramatisch op zich, maar kan gevolgen hebben, onder meer in de beroepskeuze.

Onze ogen werken als een fototoestel. Elk oog heeft een lens, een diafragma (de pupil) en een sluiter (het ooglid). Het belangrijkste onderdeel in dit prachtige instrument is de gevoelige plaat: het netvlies. Het netvlies zorgt ervoor dat we onze omgeving kunnen waarnemen. Hoe zien wij voorwerpen? Ten eerste worden we de vorm en de grootte ervan gewaar. Ten tweede onderscheiden we de helderheid ervan. En ten derde zien we dat voorwerpen een kleur hebben. Om die kleurwaarneming is het ons hier te doen. Want wat voor de meesten vanzelfsprekend is, daar kijken anderen gewoon over. Acht procent van alle mannen heeft afwijkende ervaringen met de kleuren in hun omgeving.

Het meest volledige boek over kleuren zien en kleurzinstoornissen dat recent in het Nederlands verscheen, is van de Gentse deskundige in kleurzinonderzoek André Uvijls. In een van de sombere ondergrondse kamers van de afdeling oogheelkunde van het Gentse UZ, wijdt hij ons in de wereld van de kleuren in. De boeiende les begint in 1666, bij Isaac Newton.

Met de beroemde proef met het glazen prisma toonde Newton aan dat licht bestaat uit een kleurenwaaier. Een veelkleurige bundel die naar het Grieks woord voor licht, spectrum werd genoemd. Het menselijk oog is gevoelig voor dit spectrum van kleuren. Als ze in onze omgeving opduiken, nemen wij ze waar. Maar hoe ontstaan nu verschillende kleuren? Waarom zijn tomaten rood en druiven blauw? De kleur wordt bepaald door de samenstelling van het licht dat een voorwerp uitstraalt. Licht behoort tot de stralende energie: het bestaat uit elektromagnetische golven met meetbare golflengten. Kleuren onderscheiden zich van elkaar doordat ze een andere golflengte hebben. Er zijn kleuren met een lange golflengte (zoals rood) en kleuren met een korte golflengte (zoals blauw). Een voorwerp lijkt ons van een bepaalde kleur, wanneer het bepaalde golflengtes absorbeert, en andere doorlaat of reflecteert. Een wit voorwerp weerkaatst evenveel licht van alle zichtbare golflengtes. Een rood voorwerp weerkaatst vooral licht van de lange golflengtes. Een zwart voorwerp absorbeert alle licht.

Hoe worden wij die kleuren nu gewaar? Net zoals een kleurenfilm bezit het netvlies gevoelige elementjes die kleuren opvangen, de zogenaamde kegeltjes. Die kegeltjes werken als ontvangers van licht, en zorgen voor de kleur- en helderheidsgewaarwording. In het netvlies zitten ook staafjes. Die zijn niet gevoelig voor kleur. Ze hebben een andere functie, we gebruiken ze vooral om te zien in het donker.

Alhoewel iemand met een normale kleurzin ongeveer 150 tot 200 kleurtinten kan onderscheiden, beschikt het menselijk oog maar over drie soorten kegeltjes: voor rood, groen en blauw. Deze drie kleuren worden dan ook de grondkleuren genoemd. Wanneer we lichtbundels van deze kleuren mengen, ontstaan er zogenaamde bijkleuren of mengkleuren.

André Uvijls: “Als de drie soorten kegeltjes in het netvlies aanwezig zijn en optimaal functioneren, dan hebben we een normale kleurzin. Dan kan een kleur juist waargenomen worden door het samenvoegen van de indrukken van rood, groen en blauw in de gepaste verhouding. We zien dan ook alle mogelijke kleurtinten. Bij iemand met een gestoorde kleurzin, schieten de kegeltjes tekort in de waarneming van kleur. Vaak gaat het over een gedeeltelijke beperking om kleuren van elkaar te onderscheiden. Slechts heel weinig mensen zien helemaal geen kleuren en alleen maar soorten grijs. Toch wordt in de volksmond altijd over kleurenblindheid gesproken. Dat woord is onjuist en ongepast. Wij spreken over een kleurzintekort of een kleurzinstoornis.”

Sommige mensen worden met hun afwijking geboren. Dat noemen specialisten de congenitale kleurzinstoornissen. Anderen hebben een verworven stoornis, als gevolg van een of andere oogziekte. Net zoals in alle afwijkingen van het menselijk lichaam zijn er gradaties. Je kan heel erg kleurzingestoord zijn, of gewoon een klein beetje.

André Uvijls: “Soms is een van de drie kegeltjessoorten alleen maar minder gevoelig. Bijvoorbeeld voor rood. De kegeltjes voor groen en blauw werken wel normaal. Wij noemen dat een kleurzinverzwakking voor rood, of een lichte roodafwijking. Dit komt voor alle drie de grondkleuren voor. Bij andere personen is een van de drie kegeltjessoorten helemaal ongevoelig. Ze doen het gewoon niet. Er is dus een grondkleur die zij niet waarnemen. Die mensen noemen wij gedeeltelijk kleurzingestoord. Ook de kleurzinstoornissen worden al naargelang van de defecte grondkleur, ingedeeld in types. Er zijn rood-, groen- en blauwgestoorden. Meestal zijn het de rood- of groenkegeltjes die tekortschieten. Afwijkingen aan de blauwkegeltjes zien we weinig. Een derde groep is die van de ergere kleurzinstoornissen waarbij het oog ongevoelig is voor twee grondkleuren. Maar dit is eerder zeldzaam. Er bestaan ten slotte ook mensen bij wie geen enkel kegeltjessysteem in het netvlies actief is. Ze onderscheiden dus geen kleuren en hebben bovendien ook nog vaak andere, ernstige gezichtsproblemen. Dat zijn de echte kleurenblinden.”

Acht (Europese) mannen op honderd hebben een kleurzinafwijking. Vijf van hen zijn lichtjes groengestoord, één is lichtjes roodgestoord, één helemaal ongevoelig voor groen, en één helemaal ongevoelig voor rood. Kleurzinstoornissen komen slechts voor bij 1 op 250 vrouwen. De verklaring hiervoor is dat de meeste aangeboren kleurzinstoornissen, namelijk deze van rood en groen, recessief geslachtsgebonden erfelijk zijn. De erfelijk belaste moeder draagt het gen-defect op een van haar twee geslachtschromosomen, maar zelf ziet zij meestal wel normaal. Haar zonen kunnen de kleurzinstoornis krijgen, haar dochters kunnen er op hun beurt erfelijk mee worden belast. Hebben een vader en een moeder allebei een kleurzinstoornis, dan is de kans groot dat behalve hun zonen ook de dochters de afwijking krijgen.

Je herinnert je die plaatjes nog wel waarop gekleurde cijfers en slangetjes verborgen zitten tussen anderskleurige stippen. Als kind kreeg je ze voorgelegd tijdens het medisch schoolonderzoek. Deze wereldberoemde Ishihara-test brengt zelfs kleine afwijkingen in kleur-zien aan het licht. Maar om heel correct uit te vinden over welke stoornis of gebrek het gaat, is verder onderzoek nodig. André Uvijls is een groot voorstander van vroegtijdig onderzoek van kleurzinstoornissen bij kinderen. Dat kan al bij een kind van zes.

“Bij oudere mensen zijn er die wel beseffen dat ze een bepaalde afwijking hebben, maar bij wie dat nooit is onderzocht. Erger is het wanneer ouders iets opmerken bij hun kind, maar niets ondernemen. Een aangeboren afwijking, die overigens altijd beide ogen treft, blijft voor altijd. Er is geen medische behandeling mogelijk. Maar dit betekent niet dat een kind met een kleurzinafwijking niet moet worden begeleid. Een afwijking zal namelijk zijn studie- en beroepskeuze beïnvloeden. Dit kind moet zelfs al in de lagere school discreet worden gevolgd.”

In het dagelijks leven geeft een aangeboren kleurzinstoornis weinig problemen: wie eraan lijdt, is automatisch voorzichtiger en leert zich al doende aanpassen. Toch is het belangrijk om te weten welk type stoornis men heeft en in welke mate. Voor sommige beroepen is perfect kleuren zien vereist, omwille van het risico van beoordelingsfouten. Hoe zal een elektronicus een bedrading uitvoeren of herstellen als hij de kleuren van de draden niet correct kan zien? Ook luchtvaartverkeersleiders, restaurateurs van kunstwerken, diamantairs, kleurders en drukkers, om maar een paar leuke beroepen te noemen, moeten perfect kleuren zien.

André Uvijls: “Ouders onderschatten wel eens het belang van kleuren zien voor de beroepskeuze. Voor talrijke beroepen zijn de normen wettelijk vastgelegd. In sommige functies kijkt men nog naar de gradatie van de afwijking, andere zijn ontoegankelijk voor elke kleurzinstoornis. Een piloot bijvoorbeeld mag geen enkele afwijking hebben. Hetzelfde voor de zeevaart. Ook in de industrie liggen normen vast. Daar ondergaan sollicitanten voor bepaalde jobs een kleurzinonderzoek. Het is dus nuttig om te weten waaraan je je als kleurzingestoorde kan verwachten. Vergeet niet dat het aanbod van betrekkingen minder groot is dan de vraag. Je mag een schitterend diploma hebben, een goed voorkomen en wat je maar wil. Als er een medische test aan de sollicitatie vasthangt, kan een kleurzingestoorde zonder meer uit de boot vallen. Een ventje van 7 met een kleurzinafwijking, dat dolgraag treinbestuurder wil worden, wacht een grote teleurstelling. Je kan hem beter van jongsaf stilletjes in een andere richting duwen. Daarvoor dienen de aanbevelingen van het PMS-centrum.”

Een van mijn vrienden heeft een kleurzinstoornis. Ik kwam er toevallig achter toen hij als reactie op een groen voetgangerslicht uitriep: “Kom, het is wit, we steken over.” André Uvijls: “Die vriend heeft een groenstoornis. Zijn groenkegeltjes zijn ongevoelig. Maar hij weet dat de kust veilig is omdat de kegeltjes wel nog de helderheid van de lichtbron waarnemen. Hij neemt iets waar dat ergens tussen wit en grijs ligt. Groen is niet zo’n groot probleem. Groen is veilig. Als een kleurzingestoorde twijfelt bij groen, zal de chauffeur achter hem wel claxonneren. Een roodgestoorde die twijfelt voor rood en een verkeerde beslissing neemt, veroorzaakt misschien een catastrofe. Daarom werden de kleuren van de verkeerslichten en de wegsignalisatie aangepast. Het rood gaat naar het oranje, het groen gaat naar het blauw. De lichten zijn ook veel helderder geworden. Ook de autoconstructeurs hebben het rood van hun achter- en remlichten aangepast. Dat is met opzet gedaan om kleurzingestoorden te helpen.”

“Kleurenzien en kleurzinstoornissen voor de practici”, André Uvijls, Kugler Publications, Postbus 97747, 2509 GC Den Haag, 1998, 1800 fr.

Marianne Meire

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content