Als de winter hard toeslaat, kan voor schaatsliefhebbers de pret niet op. Geen plas die niet krioelt van de vrolijk glijdende figuren. Maar vriesweer of niet, oefenen kan natuurlijk altijd op overdekte banen.

PIET DE COSTER

FOTO’S : IMAGE BANK

Zoals bij andere geniale uitvindingen wordt flink gebakkeleid over de oorsprong van het schaatsen. Sommige duistere bronnen halen de Noorse sneeuwschoengoden Braga, Ullr en Skadi aan. Deze goden zouden op lange stroken hout, van voren krom als een boog, door het godenbestaan hebben gegleden.

Andere, meer betrouwbare bronnen zoeken het nog verder. Zo’n 3000 jaar geleden zouden de Russen op het lumineus idee gekomen zijn om dierenbeenderen onder de schoenen te binden. De flink bijgeslepen osseribben (schenkels) werden door de eeuwen heen sterk verbeterd, zodat sommige volkeren zeer bedreven werden in het gebruik ervan. Nog steeds draagt het scherpe ijzer onderaan de schaats de naam schenkel.

In de 17de eeuw omschrijft Balduinus de schaats nog als “houten schoenen waarmee de Hollanders, als het water met ijs is bedekt, zich zo snel mogelijk spelenderwijs naar alle kanten bewegen. Een uitmuntend voertuig, dat evenwel een geoefend man vereist”.

Het meest geoefend in dit volksvermaak waren inderdaad onze noorderburen en algemeen (maar vooral door henzelf) wordt aangenomen dat het ook de Nederlanders waren die de ijzeren schaatsen uitvonden. Dat neemt niet weg dat ook in andere landen geregeld de schaatsgekte toesloeg. In Vlaanderen werd koning winter telkens weer met veel schaatsplezier geëerd. Wie de werken van Breugel bekijkt, ziet dat dit plezier veel verder ging dan rondjes draaien. Er waren feesten op het ijs, spelletjes, marktkramen, sleeën, café-tjes, dobbelaars, kunstenaars, goochelaars, mallemolens en zoete invallen. Regelmatig werden wedstrijden en steekspelen georganizeerd.

Schaatsen is een sport die door liefhebbers van alle leeftijden en uit alle lagen van de bevolking even gretig wordt beoefend. Ook in het verleden verschenen even goed boeren, leeglopers als edellieden op het ijs. Dat daarvoor de slotgracht rond het kasteel niet meteen de meest geschikte piste was, ondervond de hertog van Gelre. Op uitdrukkelijk verzoek van zijn schaatsgekke zoon liet hij na om, zoals gebruikelijk, het ijs op de slotgracht te breken. Vijandige belagers zagen zo de weg vrij om het slot in te nemen. De hertog kon de rest van de schitterende winter vanuit zijn eigen kerker aanschouwen.

Tijdens de 80-jarige oorlog bleek het ijs meer dan eens bondgenoot van de opstandige Nederlanders. Hier moesten zij het opnemen tegen Spanjaarden die vaak nooit eerder sneeuw of ijs hadden gezien. Geregeld werden nachtelijke boodschappers over het ijs uitgestuurd. Ze haalden snelheden die de Spanjaarden deden duizelen. Een zuiderling wiens inkt nog net niet bevroor, omschreef zijn ervaring als volgt : “De Hollanders vluchtten voort over een soort koek die alle wateren overdekt, precies als kandijsuiker, maar niet zo zoet. Hun snelheid is zo groot dat men ze ternauwernood met het oog kan volgen. “

Toen in 1572 de geuzenvloot die de toegang tot Amsterdam moest afsluiten in het ijs kwam vast te zitten, probeerden de Spanjaarden de schepen te kelderen. Ze werden echter zelf aangevallen door een bende geuzen die tegen hoge snelheid over het ijs op hen af kwam gevlogen… op schaatsen.

De snelheid die men op ijs kan halen, heeft steeds aanleiding gegeven tot diskussies. Vandaag haalt een lange-afstandsschaatser gemakkelijk een snelheid van 40 km/u. Door het primitievere materiaal lag dit vroeger zeker een stuk lager. Maar voor een tijd waarin nog geen supersonische vliegtuigen, snelle motoren of TGV bestonden, lag de snelheid van een schaatser verbazend hoog. Vaak viel de vergelijking met een vogel in volle vlucht of de snelheid van een pijl uit een boog.

De grote smaakmaker van het schaatsplezier blijft natuurlijk de legendarische Elfstedentocht. Wie kent niet Evert van Benthum, de Nederlandse veehouder die de overwinning van de laatste twee edities achter zijn naam mocht schrijven.

Naar verluidt, zouden in de 17de eeuw voor het eerst vijf jongelingen op één dag de elf Friese steden met de schaats hebben bezocht. Hoeveel tijd zij nodig hadden om de 200 kilometer te overbruggen, is niet bekend. De eerste officiële rit werd gereden in 1909. Slechts negen personen bereikten de eindmeet. Bij de voorlopig laatste Elfstedentocht in 1986 waren dat er al een kleine 15.000.

In de loop van deze eeuw werden 14 tochten georganizeerd, met wisselend sukses. Want vroegtijdige dooi is niet de enige grote spelbederver. Een akelig strenge winter (zoals bv. in 1963) met veel opgekruid ijs, scheuren, barsten en opgehoopte sneeuw kan evenveel roet in het eten gooien. Wanneer er bovendien samen met de stuifsneeuw een flinke dosis zand op het ijs belandt, wordt het schaatsen een ware hel. De scherpe schinkels verliezen hun snee en worden op een mum van tijd bot. De tol aan bevroren tenen, vingers en ogen die de tocht in de loop der jaren heeft geëist, is niet te overzien. Toch blijft de myte van de barre tocht doorheen het ijzige Friese landschap tot de verbeelding spreken en maakt de Nederlanders telkens weer gek. Men spijbelt dat het een lust is en hele bedrijven worden stilgelegd.

In de jaren dat de tocht plaatsvond, kenden ook schaatspistes telkens een overweldigend sukses. De vooruitziende Nederlander wil immers in optimale konditie zijn voor de volgende uitgave, ook als men hierop soms meer dan twintig jaar moet wachten (1963-1985).

Eén van de 60 Belgen die aan de start van de laatste Elfstedentocht verscheen, is Paul Ghijsels. Samen met een handvol Vlaamse doorzetters probeert hij het fameuze schaatsgevoel ook in België van de grond te krijgen.

“In tegenstelling tot Nederland is er in België geen enkele professionele schaatser. Maar België kent ook geen echte schaatskultuur. Tot halfweg deze eeuw kon men in het Vlaamse land nog mensen op het ijs zien met zogenaamde Vlaamse Schaatsen : houten klompen, onderaan beslagen met een stuk ijzerdraad. Op dat moment kende men in Nederland al een tiende generatie schaatsen. België heeft ook geen enkele 400-meter-baan, eigenlijk toch een minimumlengte voor het snelschaatsen. De meeste banen hier zijn slechts 120-130 meter. Na een halfuurtje ben je zotgedraaid. En toch blijft schaatsen een fascinerende bezigheid. Als mens begeef je je op een vijandig milieu : water, waar je per definitie niet op kan lopen. Bovendien is dat water bevroren en dus spiegelglad. Het is al een uitdaging om recht te blijven. Maar hierop ook nog vooruit geraken en zo het vijandige milieu domineren, dat is pas sensationeel. Reken daar nog bij : de vrieskou die je moet overwinnen en de vaak schitterende uitzichten. “

Ondanks zijn passie voor het schaatsen heeft Paul Ghijsels de Elfstedentocht niet uitgereden. Na zo’n 150 km stapte hij van het ijs. “Ik was eigenlijk zeer slecht voorbereid op deze barre tocht. Enkele uren voor het vertrek heb ik nog mijn schaatsen laten slijpen in de grote Frieslandhal van Leeuwarden. Ik wist niet eens dat een goede schaats regelmatig moet geslepen worden. Ik had nagelaten om mijn enkels af te plakken tegen het doorschuren en had geen beschermende sneeuwbril op zak. In die omstandigheden vind ik het nog niet zo’n slechte prestatie. “

De enige Belg die wel de Elfstedentocht in 1985 uit reed, is Desiré Vanderstraeten, de schaatsende bakker uit Hofstade. Net zoals Paul Ghijsels een zeer gemotiveerd amateur die door zijn groot doorzettingsvermogen een begrip is geworden in de streek.

Regelmatig trekken deze liefhebbers hun baantje op een kunst-ijsbaan, en als het even kan trekken ze elk jaar naar het hoge noorden. In Kuopio in Finland wordt immers al jarenlang een alternatieve Elfstedentocht ingericht. Hier kunnen de ferventste schaatsers dan toch een ersatz-kick opdoen, al is het verschil enorm.

In Friesland betekent de echte Elfstedentocht één grote kermis. Het is een feest om van het ene stadje naar het andere te rijden. Duizenden toeschouwers juichen de schaatsers toe, er zijn kraampjes, er wordt gezongen, de fanfare speelt, kortom de sfeer van vroegere tijden herleeft. Maar voor de rijders is het grootste verschil dat men weet waar men zich bevindt. Elke stad is een baken in de tocht. De alternatieve tochten spelen zich af in de verlatenheid van poolachtige landschappen, er is geen dorpje te bespeuren. De wind is snijdend, het parkoers lijkt eindeloos.

Wie het korter bij huis wil houden, kan alleen hopen op een echte ouderwetse gure winter. Dan kan het zoeken beginnen naar een geschikte plas of een kanaal van betekenis. Het lange-afstandsschaatsen is in België immers helemaal niet professioneel uitgebouwd. De Belgische schaatsfederatie doet flink haar best om de mensen te informeren, maar dan nog blijft de hoofdboodschap : ieder betreedt het ijs op eigen risico. Geld voor ijskontroleurs en officials is er niet.

Voor wie gebeten is door de schaatsmikrobe geeft Paul Ghijsels enkele eenvoudige tips : “Schaatsen hoeven niet duur te zijn. Voor een paar duizend frank heb je al een degelijk paar Noren. Wacht niet tot de waters zijn dichtgevroren om met schaatsen te beginnen, maar zak af naar een schaatsbaan en probeer de basistechnieken onder de knie te krijgen. Aansluiten bij een schaatsklub kan op dat vlak wonderen doen. Als de ijsgoden tegenwerken, is de beste schaatstrainer de fiets. De bewegingen van beide sporten zijn sterk gelijkend. Het is niet toevallig dat in het verleden schaatskampioenen niet zelden ook wielerkampioenen werden.

Voor diegene die, zelfs met een flink pak ijs onder de ijzers, schrik heeft om door het ijs te zakken, voegen we er de volgende tip aan toe. Eeuwenlang hebben de nuchtere Hollandse boeren lange staken op hun schouders gebonden. Wanneer ze in een rot stuk ijs of een wak terechtkwamen, hielden deze staken hen boven water. Maar denk eraan : blijf met je staken uit elkaars buurt. De tijd van de ijselijke steekspelen is voorgoed voorbij.

Glijden over bevroren wateren in volle natuur : het summum voor elke schaatsliefhebber.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content