Het zuiden van Tunesië maakt zich op voor de ontvangst van veel “Sahara”-toeristen. Met 4×4-terreinwagens kunnen ze op weg voor een boeiende tocht langs groene oazen en stoffige woestijnstadjes.

Die ene foto lokt bij de thuiskomst nogal wat ah’s uit en veel gegniffel. Mooi, daar hoort een spreuk van de Bond zonder Naam bij. Toegegeven, het is een huizehoog cliché : een amateurfoto van een zonsondergang. Een overbodig cliché trouwens. Want ik heb geen foto nodig om me die zonsondergang weer voor de geest te halen. We zitten stil op de top van een duin, met alleen zand, voor en achter. Bijna een uur lang genieten we van een spectaculair en steeds wisselend spel van kleuren en wolken. Tot de zon helemaal achter een verre duin is verdwenen. Imed, een innemende twintiger die vlot Frans spreekt, bracht ons met z’n paard en koets vanuit Nefta naar hier. Deze zonsondergang-in-de-woestijn-tochtjes zijn populair in het zuiden van Tunesië. In het toeristisch seizoen doet Imed dit tochtje haast elke dag. Wanneer hij tenminste niet van huis is voor een langere trip. Hij gidst groepen die per paard een week of wat door de woestijn trekken. Hij kent de streek op zijn duimpje en lacht meewarig om de vraag of hij nooit verdwaalt.

Als we naar Nefta terugrijden, is het na een kwartier al helemaal donker. Alleen de schaarse straatverlichting en het helle TL-licht dat uit de openstaande deuren van piepkleine winkeltjes valt, halen de stoffige straten van dit oazedorp hier en daar uit de duisternis. “Nefta, de laatste oaze. Afrikaanser dan Tozeur, ” vond Cees Nooteboom 30 jaar geleden. Het lijkt nog steeds zo, hoewel Tozeur op 25 kilometer ligt. Maar Tozeur is dan ook één van de uitvalsbasissen voor het “tourisme saharien” dat sinds enkele jaren door de regering in Tunis flink gepromoot en gesubsidieerd wordt. “Het toerisme moet in deze streek de ekonomische fakkel overnemen, ” vertelt Mohamed Essayem, de kommissaris van toerisme in Tozeur. “De fosfaatwinning in de mijnstreek rond Gafsa is nog steeds belangrijk. Maar de wereldprijs stuikte in elkaar en sindsdien verkeert de fosfaatindustrie in moeilijkheden. “

Mohamed verontschuldigt zich. Hij zou me graag persoonlijk rondleiden. Hij moet echter naar Tunis voor die belangrijke konferentie over de ekonomische expansie van Zuid-Tunesië. “Over enkele dagen ben ik terug, ” verzekert hij me. “Dan kunnen we rondrijden, ce que vous voulez. ” Het gezicht van Mohamed staat bezorgd. Het liefst wil hij zelf, zoals het een gedreven toerismeman past, de journalisten en touroperators die naar hier komen, zijn Tunesië laten zien. We vertrekken in een 4×4 Toyota Landcruiser, met chauffeur, op ontdekking.

“Afspraak om halfzes ? Heb ik dat goed begrepen ? ” Aziz, onze chauffeur, zucht. Halfzes is inderdaad onmenselijk vroeg, maar de rit van Tozeur naar Douz, ook wel “La porte du désert” genoemd, duurt zeker twee uur. En aangezien ik met de modeploeg naar Douz reis in en rond Tozeur fotograferen ze de zomermode voor Weekend Knack begint de dag vroeg. Het broze ochtendlicht heeft fotografische charme.

Aziz zet er vaart achter, maar bij het binnenrijden van een dorp gaat hij telkens pal op de rem staan. Uit schrik voor de politie en de vele radars, want hij is zijn rijbewijs al eens kwijt geweest. Van Kriz tot Kebili rijden we kilometers lang dwars door de Chott el Jerid, een immens, bijna volledig opgedroogd zoutmeer dat letterlijk schittert in de ochtendzon. Wie op de Chott voor zich uit staart, moet geen moeite doen om vanalles te zien dat er niet is : grote meren, hele kudden dieren, boten. “Mirages” of luchtspiegelingen, een heerlijk staaltje van optisch bedrog. Gezien door onze slaapogen wordt het landschap nog onwezenlijker. Rechts, zover we kunnen kijken, de witte zoutvlakte, links is de Chott begrensd door bergen. Bij de juiste lichtinval lijkt het een kartonnen bergketen, onderdeel van een decor dat ’s avonds kan opgeplooid worden. Een filmlandschap in technicolor.

Douz, dus moet het donderdag zijn. Elke georganizeerde trip in de streek doet op donderdag, want marktdag, Douz aan. Dichte drommen mannen trekken naar het centrale marktplein. Ook in de zijstraatjes is het druk en voor dadels en kamelen is een aparte hoek voorzien.

“Hé, Claudia Schiffer, ” roept een durver. Het blond model Rebecca baart nogal opzien, lange benen en een kort fuchsia pakje, wanneer ze zich voor de eerste foto tussen de menigte begeeft. “Komen er dan geen vrouwen, behalve toeristen, naar de markt ? ” vraag ik Laribi, de jonge eigenaar van Café Chems, waar we een kleed- en schminkkamer geïmprovizeerd hebben. Het café zit behoorlijk vol en ook aan de tafels buiten is geen stoel meer vrij. Op een groep toeristen na allemaal kletsende mannen, bij de waterpijp en een glaasje mierzoete, hoewel met een bittere afdronk, munttee. Laribi vertelt dat het absoluut niet gebruikelijk is dat de plaatselijke vrouwen naar de markt komen. Douz is een gesloten en traditionele gemeenschap. “Maar de zeden en gewoonten verschillen van dorp tot dorp, ” weet Laribi. “Mensen uit het zuiden zijn behoudsgezinder dan die van het noorden, de mensen van het binnenland geslotener dan degenen die aan de kust wonen. ” Laribi noemt zich gekultiveerd. Hij studeerde in Tunis en leerde daar andere gewoonten kennen. Heel Douz sprak er schande van dat hij z’n moeder en zussen naar het café liet komen. Maar hij zette door. Nu kijkt niemand daar nog van op.

Laribi beklemtoont dat zullen Aziz en Mohamed ook doen dat Tunesië in vrouwenzaken een progressief land is. “Althans in vergelijking met andere islamitische landen. ” Wanneer het over de vrouw gaat, valt altijd de naam van ex-president Habib Bourguiba. Meteen na de onafhankelijkheid in 1956 schreef hij verregaande hervormingen uit die de positie van de vrouw verbeterden : de huwelijksleeftijd werd opgetrokken, polygamie afgeschaft, de burgelijke scheiding en stemrecht ingevoerd. In 1956 kon 80 procent van de vrouwen niet lezen of schrijven, tegen 1992 was dat cijfer gehalveerd. Vrouwen maken nu 20 procent uit van de aktieve bevolking (zonder de landbouw en “informele” sektor mee te rekenen). En ook in het zuiden zie je op straat naast de traditionele safsari (een sluier die het hele lichaam en een stuk van het gezicht bedekt), westers geklede en overdadig geschminkte vrouwen. Het gebruik van voorbehoedmiddelen scoort even goed en niet alleen bij getrouwde vrouwen als in Denemarken of Spanje.

De Tunesische wetgeving mag dan als schoolvoorbeeld gelden voor feministen in de Arabische wereld, de zeden zijn niet in wetten vast te leggen. Tussen de wet en de praktijk gaapt vaak nog een kloof.

Op de Arabische scheurkalender die ik in de boekhandel kocht, staan vooraan de wettelijke feestdagen. Dertien augustus is de dag van de vrouw. Niemand gaat die dag werken. “Kook jij dan ? ” Laribi komt niet meer bij van het lachen. “Nee, zo erg is het hier nog niet. “

Aziz heeft een middagdutje gedaan in de auto en sloft nu verveeld rond. Douz ligt er, na de markt, uitgestorven bij en veel opwindends valt hier niet te beleven. Hij begrijpt het niet. We hangen al meer dan een dag rond en nog maar vier foto’s. “Noemen jullie dat werken ? ” We kennen Aziz onderhand. Een goeierd, maar van het kronische brombeer-type. Hij is dan ook opgetogen als we in de vooravond terug naar Tozeur kunnen. Zijn kaartvrienden wachten op hem in het café. Als om de zonsondergang boven de Chott nog meer sfeer te geven, zet Aziz een cassette op, een medley van de populairste stukken klassieke muziek. Dat de cassette nu eens trager, dan weer sneller gaat, doet er niet toe.

De barman van ons hotel raadt “Restaurant du Soleil” aan. De keuken van het hotel is prima, maar aangepast aan verwende toeristen. Dit keer willen we “echt” eten. Het is een eind stappen, langs de verlaten straten van wat een stad in opbouw lijkt. Tozeur telt nu al een 15-tal vier- of vijfsterrenhotels, vijf andere luxueuze complexen zijn in aanbouw. Voor de bouwwerven houden mannen bij een vuurtje de wacht.

We moeten niet lang wachten op de knapperige brik à l’oeuf. En dan kunnen we kiezen : couscous of tagine. De Tunesische tagine is, anders dan in Marokko, een soort quiche. “Wijn serveren we niet, tenzij iemand wil proeven van onze niet-alkoholische witte huiswijn, ” zegt de minzame ober semi-ernstig. Water dus, een grapje waar hij al menig toerist deed intuinen. We houden het bij cola en eten zeer lekker, voor geen geld.

De konferentie is afgelopen, maar Mohamed moet alweer vergaderen in Gafsa. Ik kan ondertussen het stadje, met de Romeinse termen en de obligate “palmerie”, bezoeken en daarna heeft hij nog een verrassing. Ik vermoed korrekt dat een bezoek aan de bergoazes Tamerza en Chebika op het programma staat. “Hoe wordt de islam hier beleefd ? ” vraag ik hem tijdens de lange autorit. De Algerijnse grens is nooit ver weg, een 20-tal kilometer van Nefta, 8 kilometer van Mides. Elke dag steken Algerijnen massaal de grens over, om levensmiddelen te kopen in Nefta. Ze komen met krakkemikkige Franse auto’s, modellen die bij ons geld waard zijn wegens retro. We zien ze vooral langs de kant van de weg : auto kapot of uitgebreid gekontroleerd door de politie.

Mohamed reageert als door een bij gestoken. “Pour les touristes, il n’y a pas de risques, ” zegt hij ferm. Dat bedoelde ik niet. “Tozeur en omstreken is al eeuwenlang een plaats waar karavanen en verschillende volkeren samenkomen, ” vervolgt Mohamed nu rustig. “Tunesiërs zijn een open volk, bekijk de geschiedenis. ” De Tunesische kultuur werd inderdaad beïnvloed door de opeenvolgende bezetters : Feniciërs, Romeinen, Arabieren, Turken en Fransen. “De islam leeft hier, maar iedereen kan er vrij voor kiezen. Veel islamgeleerden waren van deze streek. Ze kenden de koran en interpreteerden de leer juist. ” Je ziet ze verspreid over heel Nefta : de marabouts, kleine gebouwtjes met een ronde koepel, begraafplaatsen van heilige mannen. Nefta, een belangrijk religieus centrum, telt ook verschillende moskeeën, klein en sober, maar vaak beschadigd. In 1990 verwoestte zware regenval veel van de oude stadsdelen. In deze semi-woestijnstreek waar per jaar 150 ml regen valt, waren de gebouwen niet bestand tegen zoveel natuurgeweld.

Na Gafsa gaat het terug richting Metlaoui, een belangrijk mijnstadje, om van daaruit naar Tamerza te rijden. In Metlaoui staan langs de weg enorme lopende banden opgesteld die de fosfaten van de mijnen naar de fabrieken transporteren, waar ze dan bewerkt worden. Enkele jaren geleden werkten hier nog 12.000 mensen, nu 9000. Het doet surrealistisch aan : een maanlandschap met de imposante mijnkonstrukties en op de achtergrond een bergketen. De weg slingert er als een zwart lint doorheen.

Het zandkleurige en trapvormige Hotel Tamerza Palace gaat helemaal in de bergachtige omgeving op. Vanop het terras kijken we uit op de palmerie en het oude oazedorp, dat na overstromingen in 1968 verlaten werd. Een kilometer verderop ligt het nieuwe Tamerza. Mohamed wil het oude dorp oppoetsen voor toeristische animatie, met winkeltjes, artisanale ateliers, er een “levend museum” van maken. Voor al zijn plannen heeft hij geld nodig. We drinken tee aan de tafel waar kollega’s van Mohamed met een afgevaardigde van de regering diskussiëren. Over budgetten. Steeds wisselend : in het Frans en het Arabisch. Volgens Mohamed is dat een gewoonte onder Tunesische intellektuelen.

Opdrijven van de hotelkapaciteit, nieuwe hotels : met de flarden Frans, kan ik het gesprek redelijk volgen. “Niet bang dat hier te veel gebouwd zal worden, bepaalde Spaanse toestanden achterna, ” vraag ik Mohamed achteraf. Hij heeft er hoegenaamd geen schrik voor. “Alles moet hier nog beginnen, ” legt hij uit. “En we bouwen luxehotels. We mikken op een beter cliëntèle. “

Op de terugweg naar Tozeur wordt gezwegen. Ik kijk achterom om dit landschap in m’n geheugen te prenten : indrukwekkende canyons, het stoffige landschap in vaalgele tinten en dan de diepgroene vlek van de palmerie. Het blijft verbazen dat in deze streek duizenden palmbomen, bulkend van de dadels, kunnen gedijen. In de groene oazes worden ook olijven, vijgen, bananen en groenten gekweekt. Het ingenieuze irrigatiesysteem gebaseerd op de inzichten van Ibn Chabbat, een wiskundige uit de dertiende eeuw zorgt voor een maximaal rendement van de ondergrondse bronnen.

We passeren nog even langs Chebika. Een buslading Italiaanse toeristen sommigen potsierlijk met een Arabische sjaal rond het hoofd gedrapeerd komt van tussen de rotsen net terug van een korte wandeling naar de bron. Aan het souvenirkraampje kopen ze dadels, pluchen kamelen, postkaarten of de onvermijdelijke woestijnrozen. Wie veel te dragen heeft, koopt een rieten tas met “Chebika” op. Bij de tussenlanding in Monastir hadden we geamuseerd zitten kijken hoe een hele groep toeristen met dezelfde tassen sleurde. Ze worden hier overal verkocht, alleen de naam van het dorp verschilt.

Terug in de auto, zet Mohamed de radio hard. Van het nieuws begrijp ik alleen de woorden Tunis en zijn naam. Hij glundert, de konferentie was één van de hoofdpunten in het bulletin. Mooie hotels, een goede service (in Tozeur richtte Mohamed al een hotelschool op), het is voor hem nog maar het begin. Mensen moet ook ’s avonds iets kunnen doen, vindt hij. Hij weet wat. Vlakbij de kleine maar moderne luchthaven van Tozeur wijst Mohamed een weidse, kale vlakte aan. Daar komt een golfterrein en een casino en nog meer attrakties. “De studiefaze is voorbij. De bevolking werd geraadpleegd en ziet er geen graten in. Binnenkort kunnen de werken beginnen, ” vertelt hij entoesiast.

In de bar van ons hotel vind ik de rest van het gezelschap. Uitgezakt bij een aperitief, de foto’s zijn gemaakt. Hilariteit als we voor de duizend-en-eenste keer het deuntje van de “Mike Hammer”-serie horen, in een James Last-achtige instrumentale versie waar ook “Let it be” en “The Great Pretender” niet aan ontsnapten. Na een week kennen we die ene cassette uit het hoofd.

Aziz moet nog één keer vroeg op, om ons naar de luchthaven te brengen. In twee plastic zakken sleur ik kilo’s dadels mee, een cadeau van Imed voor vrienden in België. Bij de overstap in Monastir, scheuren de handvaten door. Zo’n rieten tas was praktischer geweest.

TRUI MOERKERKE

Grote foto : de Chott el Jerid, het onmetelijke zoutmeer, bij zonsondergang. Kleine foto : een woestijnroos, het souvenir bij uitstek.

Drie keer Nefta. Met links de marabouts, graven van heilige mannen. De bouwstijl met bakstenen in geometrische motieven is typisch voor de streek. Rechts : de “Corbeille”, een in een dal gelegen oaze met honderden bronnen. Onder : stoffige straatjes in het oude Nefta.

Souvenirwinkeltjes in Tozeur.

Het oude oazedorp Tamerza, verwoest tijdens overstromingen in 1968.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content