Het ochtendnieuws meldt dat er wellicht sabotage in het spel is bij onderhoud aan vliegtuigen op Zaventem. En in een vuilniszak in Brussel zijn menselijke resten aangetroffen. Welkom in mijn vriendelijke wereldje, elke ochtend. Ik zet de radio uit en leg een cd op van de Beatles want van de Beatles word ik vrolijk, desondanks en niettemin.

Op de parketvloer van mijn appartement staan afdrukken van meisjesvoeten. Ze zijn nauwelijks zichtbaar maar de aandachtige waarnemer kan ze ontwaren, als hij zijn hoofd een beetje scheef houdt en er het kale licht van de ochtend op laat kaatsen. Het zijn kleine en gezonde voetafdrukken, drie stuks, die frivool naar de boekenkast en de daarbij horende herinneringen huppelen.

Ze mogen onder geen beding worden verwijderd, heb ik de poetsvrouw op het hart gedrukt. Ze keek mij aan met een mengsel van geamuseerdheid en schrik dat het toch nog eens lelijk zal aflopen met mij. Dat zou best kunnen natuurlijk want hoezeer we ook ons best doen het te verhullen, met de meesten van ons loopt het vroeg of laat tamelijk lelijk af. Zelfs met mijn nonkel Alphonse, die achtennegentig werd maar uiteindelijk uit bed sukkelde en zijn heup brak en niet meer genas. Twaalf kinderen, achttien kleinkinderen en éénentwintig achterkleinkinderen liet hij na, een tinnen gedenkbord aan zijn diamanten bruiloft en vier verweesde bijenkorven. “Standard kampioen”, schijnt het laatste te zijn wat hij heeft gemompeld.

Maar laten wij niet denken aan de dood, hoezeer die ook vanuit het struikgewas zijn tengels naar ons uitstrekt en ons zijn macht laat gevoelen, bijvoorbeeld door oude bekenden weg te rukken bij een banaal verkeersongeval. Laat ons het leven celebreren en de lente, die er nu stilaan toch lijkt door te komen, als een vermoeide pendelaar die zijn aansluiting in Brussel-Centraal voor de zoveelste keer heeft gemist. Ik hoor zijn komst aan de vogels, zoals zij ’s ochtends kwetteren en fluiten in de kruinen van nog bladloze bomen. Ik voel het aan mijn bloed, dat niet meer winters stroperig is maar sprankelt als spumante. Straks zullen olla uogala hun nestas weer hagunnan. Ik snak naar de zon, het lijkt alsof we uit een eindeloos tijdperk van duisternis komen, van kou en van bankbiljetten die in bloemperkjes werden begraven omdat alles opeens aan het wankelen ging.

Het is tijd dat er blote benen komen, buiken die naar gebak ruiken en mensen die zo mooi zijn dat ze pijn doen aan je ogen. Ik wil in het park met wildvreemde honden gaan wandelen en intrigerende verhalen horen. Het is tijd dat ik weer langs het water kan fietsen, met de zoete geur van de rivier in mijn neus en in mijn hart de hunker naar toekomstige tijden. Ik wil op reis, naar Berlijn en Hongkong, naar Oslo en Havana. Ik wil in een oldtimer rijden, een crèmekleurige Jaguar of misschien een bleekblauwe maar altijd met een open dak, weggegleden uit elegantere tijden – hoewel ik mensen in oldtimers ook altijd iets onnozels vind hebben, stijf en onkreukbaar zoals zij achter het stuurwiel zitten maar tegelijk toch parmantig toeterend uit al hun poriën : “Kijk ! Kijk naar mij !” Dat is natuurlijk nog altijd beter dan mensen die oesje roepen of hallo kroket ! Of mensen die altijd alles nuanceren, daar heb ik ook een afkeer van.

Ik wil op zo’n ronde baal hooi, in lotushouding, zwijgend naar de ondergaande zon kijken. Ik wil de lavendelvelden ruiken, die ik doorgaans slechts van wasverzachter ken. Ook wil ik zeevruchten eten aan de oever van de oceaan, terwijl ik haar in de ogen kijk, waarin schepen met man en muis kunnen vergaan. Alles komt goed, zal ik haar zeggen, hoewel ik dat zelf natuurlijk ook niet kan weten maar het is een geschikte zin om het kwaad te bezweren. Een toverspreuk, zeg maar, een van de weinige die ik onthouden heb uit voorlevense tijden, toen mijn wereld nog roestvrij en renteloos was.

In de verte vaart een viermaster voorbij, statig en waardig en met hagelwitte zeilen, waarop geen spat reclame staat.

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content