Er is een Adamo die weinigen kennen. Een stille rebel, die fan is van popmuziek. Die andere Adamo maakte zopas de cd “Par Les Temps Qui Courent” en schreef een roman.

A damo is te braaf voor deze wereld. Net gearriveerd uit Zwitserland, moet hij in Brussel aan de lopende band interviews geven. Enkele journalisten zijn minder stipt dan hij, waardoor het schema helemaal overhoop wordt gehaald en de werkdag langer uitvalt dan voorzien. Adamo is moe en voelt een lichte griep opkomen. Maar de sympathieke zanger mort niet. Als de promotieverantwoordelijke van de platenfirma hem vertelt dat die onverlaten van Weekend Knack op de koop toe een fotosessie willen, zie je hem denken: ook dat nog. Toch knikt hij: oké, geen probleem.

Salvatore Adamo – geboren in Comiso (Sicilië), opgegroeid in Jemappes, woonachtig in Ukkel en al 32 jaar getrouwd met jeugdvriendin Nicole Durant – is de bescheidenheid zelve. In de pers wordt hij vaak afgeschilderd als een artiest die met de jaren ’60 verbonden blijft. Maar hij is er de man niet naar om er ons, volgens de wetten van de public relations, fijntjes op te wijzen dat hij nog altijd zoveel internationaal succes heeft, dat hij voor zijn werk de helft van het jaar buiten Europa vertoeft. Geen gepoch over zijn sterstatus in Japan ( Tombe La Neige is daar al jaren het populairste kerstliedje), zijn optredens in de Carnegie Hall in New York en het Lenin Stadion in Moskou (de Russen leren Frans aan de hand van zijn liedjesteksten) en de 65 miljoen platen die hij in onze contreien, in Latijns-Amerika, Azië en Afrika heeft verkocht (wat hem in totaal 22 gouden platen opleverde).

Je kan hem er ook bezwaarlijk van beschuldigen ambassadeur van Unicef te zijn voor zijn eigen eer en glorie, want het liefst zet hij zich in alle stilte in voor de medemens. Adamo heeft tegen dictators gezongen ( Manuel hekelde Franco, Vladimir het communistische regime in de Sovjet-Unie), zonder te provoceren en met de nuchtere wetenschap dat hij de wereld niet kan veranderen.

Deze innemende man verraste drie jaar geleden vriend en vijand met de cd Regards, ontegensprekelijk een fin-de-siècleplaat. Met de woorden ” O siècle insensé/toi qui t’en vas/as-tu été la pire/ou faut-il qu’on admire?” (uit Dans Les 1000 Ans Qui Viennent) en gemengde gevoelens wuifde hij het vorige millennium uit, dat volgens hem getekend werd door een opmerkelijke wetenschappelijke vooruitgang, maar dat ook onzinnig en waanzinnig was. Uit het nieuwe album Par Les Temps Qui Courent mag blijken dat hij bij de start van de 21ste eeuw niet meteen hoopvoller is gestemd. Het van machteloosheid getuigende Le Monde A Mal staat tussen volwassen liefdesliedjes, die oog hebben voor de romantiek én voor de pijnlijke realiteit in deze harde maatschappij. Voor wie het nog niet wist: Adamo is een poëet die iets te vertellen heeft.

Het lijkt alsof uw liedjes met de jaren persoonlijker worden.

Adamo: Dat is mogelijk. Ik heb altijd geprobeerd mijn gevoeligheden in mijn liedjes weer te geven. Misschien druk ik me accurater uit dan vroeger, dat zou kunnen. Dat lijkt paradoxaal, want ik ben tegelijk als mens introverter worden. Ik praat in mijn nummers minder over mezelf en meer over de anderen. Maar dat doe ik op mijn eigen manier, en in die zin is mijn werk dus wel degelijk persoonlijker geworden. Ik ga mij hoe langer hoe meer interesseren voor wat er rond mij gebeurt. Mijn commentaar op de actualiteit is nooit zo uitgesproken geweest als nu. In het verleden bezondigde ik me vlugger aan het verkondigen van standaardmeningen.

“Par Les Temps Qui Courent” is een titel die het gevoel van de nieuwe cd goed samenvat. Heel wat songs gaan over het wegtikken van de tijd en het ouder worden.

Met die titel wilde ik alles aangeven wat passeert: het boeket van emoties, de desillusies en de humor, de teleurstellingen en de hoop. Dat is het leven. Die melange laat mij toe om ernstige én luchtige liedjes te maken, grappige én revolterende. Want hoe positief je ook denkt, je kan er niet omheen dat er altijd ergens wel oorlog is. De plaat is een kroniek.

In “Mourir Dans Tes Bras” en “Recommencer” spreekt duidelijk iemand die niet meer zo jong is.

Dat klopt. Al is Mourir Dans Tes Bras een herneming. Dat nummer dateert uit ’73. Ik geef toe, de lat lag te hoog voor de jonge gast die ik was. Ik was er toen nog niet rijp genoeg voor. Pas nu kan ik de gevoelens erin juist vertolken.

Recommencer is inderdaad iets wat ik dertig jaar geleden niet had kunnen schrijven. Daarvoor moet je geleefd hebben. Een beetje afgezien zelfs. Pas op, daarom is het nog niet autobiografisch. Ik beeld me graag in dat ik in andermans schoenen sta. Het idee voor Recommencer is enkele jaren geleden geboren, toen ik een gevangenis bezocht, maar ik vond pas nu de juiste woorden. Ik zong voor jonge gedetineerden die één fout hadden gemaakt. Wat ik wou zeggen, was: je mag mensen niet blijven veroordelen voor die ene misstap die ze hebben begaan. Zoals ik zing: ” Payer le prix de ses erreurs/et malgré tout sortir vainqueur/et grandi.

“Mourir Dans Tes Bras” draait uiteraard om een romantisch beeld, maar het heeft vele lagen.

De dood is alomtegenwoordig. Zet de tv maar aan. Elke dag word je ermee geconfronteerd. Dan bedenk ik: als het ooit mijn beurt is en ik heb de keuze, dan wil ik in de armen van mijn vrouw sterven. Dat romantische beeld geeft me de kans om het te hebben over de verschillende manieren van doodgaan: de absurde, dramatische, heroïsche, politieke…

Als ik u in de tekst hoor uitwijden over mensen die sterven met veel geld maar zonder hoop, en over mensen die overlijden zonder ooit geleefd te hebben, dan lees ik tussen de regels: hij hunkert er vooral naar als een tevreden man te sterven.

Absoluut. Toen ik de regels ” Y en a qui meurent au printemps/comme des éclairs, comme des flambeaux/barrant la route un court instant/aux chars d’assaut” schreef, dacht ik aan Jan Palach, de jonge Tsjech die zich tijdens de Praagse lente in brand stak uit protest tegen de Sovjet-invasie en aan de Chinese martelaar die voor een tank ging staan op het Tienanmen-plein. Dat zijn beelden die je bijblijven. Dat moet ik dan even kwijt. Heel typerend is dat voor mijn ontwikkeling als songschrijver. Tegenwoordig durft zoiets in een liefdesliedje van mij sluipen: dat is een groot verschil met vroeger. Je kan niet naast de dood kijken. Ik ben niet bang om te sterven. Ik ben een fatalist. Maar als ik mag kiezen, wil ik dat mijn uur zo laat mogelijk slaat, en liefst met mijn vrouw heel dichtbij.

Denkt u wel eens aan uw eigen dood?

Niet uit eigen beweging. Maar ik heb de dood al wel twee keer in de ogen gekeken. De eerste keer was bijna komisch. Ik reed van een optreden van Jacques Brel naar huis. Ik woonde toen nog in Jemappes. Ik reed op de oude Bergense weg, waar tramrails over lopen. Toen ik een auto probeerde in te halen, zag ik plots een wiel naast mij. Het was het mijne. Tweehonderd meter verder zag ik een vrachtwagen op mij afkomen. Ik wilde naar rechts uitwijken, maar merkte dat mijn wielas en remschijf vast waren komen te zitten in de tramrails. Ik kon geen kant meer uit. Er zat niets anders op dan mijn ogen te sluiten en te wachten op de fatale klap. Als een mirakel maakten de rails toen net een bocht, zodat ik toch net op tijd de vrachtwagen ontweek en een zijstraat inreed. Daar kan je achteraf hartelijk om lachen. De tweede keer was serieuzer, toen kreeg ik problemen met mijn hart. Daar denk ik liever niet aan terug.

Op dit moment spookt de dood weinig of nooit door mijn hoofd. Het enige dat ik wens, is dat ik vóór mijn kinderen mijn laatste adem uitblaas. Het ergste wat je kan overkomen, is een kind verliezen. Dáár durf ik wel eens bij stilstaan, ja.

Op uw vorige cd “Regards” stond al een nummer over de oorlog in Bosnië: “Le Village”. Intussen hebt u Kosovo bezocht, wat resulteerde in het aangrijpende “Le Monde A Mal”.

Ik ben aan de grens van Kosovo geweest, in een vluchtelingenkamp. Ik heb het nummer ginds geschreven, zoals Inch’Allah destijds ook in Jeruzalem is ontstaan. Op één avond zette ik de tekst van Le Monde A Mal op papier. Oorspronkelijk stond er: ” Je me sens sale comme la guerre.” Ik voelde me zo slecht door de confrontatie met de barbaarsheid, de absurditeit en de ellende. Ik voelde me er ook niet echt op mijn plaats. Ik vroeg me af: wat moet of kan een zanger hier komen doen? Uiteindelijk was het toch een buitengewone ervaring die heel diep ging, want ik zag niet alleen veel misère, maar botste ook op veel solidariteit. Vrijwilligers hadden nachten niet geslapen om anderen toch maar te kunnen helpen. We hoorden twee dagen lang geen nieuws over een colonne vluchtelingen van veertien kilometer. De mensen die hier naar het journaal kijken, worden beter geïnformeerd dan de organisaties ter plaatse. Wij wisten niets. Kan je je de spanning voorstellen? We zaten daar vruchteloos te wachten. Er was geen enkel spoor van de karavaan die al lang gearriveerd moest zijn. Ik kon niet anders dan over die opgejaagde mensen schrijven. Achteraf bekeken, vond ik het woord ‘ sale‘ te persoonlijk. Ik denk dat je die emotie enkel kan begrijpen als je daar geweest bent. Daarom heb ik die regel uiteindelijk veranderd in ” mal, le monde a mal, toujours une guerre“. Dat maakt het universeler.

Op “Regards” stonden wel meer sociopolitieke songs, over de Witte Mars en racisme. Plots werd uw engagement opgemerkt, terwijl u al vaker, zij het misschien minder manifest, wantoestanden had aangeklaagd.

Dat is waar. Heel wat van die liedjes blijven ook actueel. Inch’Allah dateert al van ’66. Ik was toen 23.

Toch wordt u steevast geassocieerd met liefdesliedjes.

Ja, maar daar schaam ik me ook niet om. Ik sta achter elk woord dat ik heb gezongen. Ik verloochen mijn verleden niet. Ik ben gecharmeerd door het oeuvre uit mijn beginperiode, ik blik er met genegenheid op terug. Ik heb begrip voor de naïeveling die ik toen was. Ik ben 57 nu. Het is normaal dat mijn blik zich verbreedt. De evolutie naar een ernstiger toon was logisch en natuurlijk.

Eigenlijk bent u een stille rebel.

In die definiëring kan ik me wel vinden. Ik sta niet te schreeuwen op een zeepkist. Ik praat over wat mij raakt, meer is het niet.

Jacques Brel heeft u ooit een “jardinier” genoemd. Een tuinman. Weet u wat hij daarmee bedoelde?

Hij gebruikte dat beeld indertijd om artiesten zoals ik, die niet vies waren van de romantiek, te omschrijven. Omdat het van hem komt, beschouw ik het als een groot compliment.

Arno heeft een achttal jaar geleden “Les Filles Du Bord De Mer” in een melancholisch dronkemansjasje gestoken. Kon u dat appreciëren?

Hij heeft uiteraard een ander soort humor. De connotatie van zijn “joint, joint” is vrij duidelijk. ( lacht) De ondertoon is ironisch. De orkestratie waarvoor hij gekozen heeft, is inderdaad donkerder van tint. Al heeft het liedje naar mijn mening altijd een melancholische trekje gehad. Ik mag Arno wel. Hij heeft me gisteren opgebeld, toen ik in Genève was voor een tv-optreden. “Het is vandaag Valentijn”, zei hij. “Ik dacht: ik moet nu bellen of nooit.” Het is een ongelooflijke kerel. Hij doet me wat aan Brel denken. Hij heeft dezelfde authentieke, gevoelige kwaliteit. Beetje maf ook. Ik hou daar wel van.

Hij suggereerde in interviews dat u, als u het voor het zeggen had gehad, ook liever een iets weemoediger versie van “Les Filles Du Bord De Mer” zou hebben opgenomen, maar dat uw producers in de jaren zestig, die uit de variété kwamen, u in een andere richting pushten.

Dat is mogelijk. Het arrangement heeft het liedje een andere draai gegeven. De melodie was in mineur. Het kwam mij heel Siciliaans over. Toen ik het op mijn gitaar componeerde, kwam het er vrij treurig uit. Tekstueel was het een pak vrolijker. Ik was nog een debutant. Dan word je makkelijk door je producers geleid. Het nummer is wellicht luchtiger op plaat gekomen dan dat ik het in mijn hoofd had.

Iemand van EMI vertelde me dat u een fan bent van de tamelijk obscure singer-songwriter Perry Blake. Dat verraste mij, eerlijk gezegd.

Ik ben dol op Perry Blake. Ik heb al zijn platen. Als je goed luistert, kan je zijn invloed horen op de titeltrack van Par Les Temps Qui Courent. Het heeft een soortgelijke sfeer. ( zingt:) ” I’m a lonely, lonely, lonely, lonely man.” Fantastisch, toch? De ideale muziek voor als ik ’s nachts, na een optreden, naar huis rij.

Ik hoor op uw nieuwe cd inderdaad ook de combinatie van strijkers en beats waar hij graag mee uitpakt.

Ik heb een heel eclectische smaak. Ik luister vaak naar popmuziek. Dat is een kant aan mij die de mensen niet kennen. Ik ben niet in nostalgie blijven hangen. Ik volg nog steeds wat er te koop is.

Gek genoeg hoor je altijd beweren: Adamo, dat is een artiest die vooral in de jaren zestig heel succesvol was. Terwijl u ook daarna nog goed hebt geboerd. Stoort dat u niet?

Volgens sommigen heb ik nadien mijn pad verlaten, was ik na die era niet meer mezelf. Dat idee leeft vooral in Frankrijk. In België was er meer appreciatie voor mijn gewijzigde aanpak. Bij onze zuiderburen werd ik lang, uit onbegrip, gecatalogiseerd als “die zanger van de jaren zestig”. Het is pas sinds enkele jaren dat ze de waarde van mijn latere werk zijn gaan inzien. In de lente van vorig jaar, toen ik met Arno optrad, kreeg ik plots een bladzijde in Le Monde. De teneur van het artikel was: “Adamo is niet de zanger die velen denken dat hij is.” Ze hebben blijkbaar tijd nodig gehad om dat onder ogen te zien. Toch hoop ik dat ik de onschuld en naïviteit niet helemaal kwijt ben. Dat zou ik echt niet willen.

U bent een wandelende contradictie: u bent verlegen en toch hebt u gekozen voor een exhibitionistisch vak. Hebt u het podium nodig om uw gevoelens uit te drukken?

Dat was zeker een van de redenen waarom ik in dit vak verzeild ben geraakt. Ik durf in liedjes dingen zeggen die ik in een gesprek nooit over mijn lippen zou krijgen. Neem nu het nummer Pendant Que Tu Dors. Hoewel ik graag zo’n liefdesliedje zing, zeg ik in het echte leven nooit: “Ik hou van jou”. Pas op, ik laat mijn vrouw wel merken dat ik haar graag zie, maar bepaalde woorden kan ik gewoon niet uitspreken. Dat is mijn paradox. Ik ben tegen wil en dank een publieke figuur. In het begin van m’n carrière had ik het daar enorm moeilijk mee. Ik had te kampen met een verschrikkelijke podiumvrees.

In “Faux Semblants” hebt u het over de lachende zangers op posters. Ze leven als vogels in een kooi, weet u er uit ervaring bij te vermelden.

Dat gaat natuurlijk voor een stuk ook over mezelf. Ik zit in een milieu waarin het makkelijk is om komedie te spelen en de mensen zand in de ogen te strooien. Dat heb ik altijd geweigerd te doen. Daar ben ik te consciëntieus voor. Dat wordt met het ouder worden trouwens enkel erger. Daarom keer ik met de jaren nog meer in mezelf. Mijn timiditeit neemt almaar toe. Het is een vicieuze cirkel waar ik niet meer uit geraak. In Faux Semblants snijd ik ook het fenomeen van de virtuele relaties aan. We worden bang voor elkaar. De wereld is zo gewelddadig geworden dat we enkel nog via internet communiceren. We chatten met wildvreemden, maar de mensen die we op straat tegenkomen, kijken we niet eens aan. Dat is vreselijk, toch?

U hebt intussen ook een roman klaar.

Ik heb blijkbaar behoefte aan uitdagingen. Voor de verlegen jongen die ik was, was het ook een grote uitdaging om een podium op te kruipen. Ik wilde wel eens zien of ik capabel was om een boek te schrijven, of ik die lange rit tot het einde zou kunnen uitrijden. Eerst was ik niet honderd procent zeker of ik het zou laten uitbrengen. Het kampeerde een tijdje in mijn lade. Per toeval kreeg ik bezoek van iemand van de uitgeverij Albin Michel. Hij werkte aan een boek over het Franse chanson en wilde een foto van me. Mijn zus, die ook mijn secretaresse is, vertelde voor haar neus weg dat ik een boek had geschreven. Hij vroeg om het te lezen en heeft me overtuigd om het te publiceren. In september verschijnt het. Ik hoop dat hij me over de streep heeft getrokken omdat hij het verhaal waardeert, en niet omdat ik bekend ben. Ik heb een enorme angst om afgewezen te worden. Als ik een afkeurende reactie krijg, klap ik helemaal dicht. Het is dus bang afwachten hoe de roman onthaald wordt.

Waarover gaat het verhaal?

Voor alle duidelijkheid: het is fictie. Het ik-personage is verlaten door zijn partner en wordt op de koop toe ontslagen. Totaal down loopt hij over straat. Aan een uitstalraam leest hij: assistent gezocht. Hij biedt zich aan en ontdekt een wereld van cynisme. Hij is de naïeve kloot van wie geprofiteerd wordt. Uiteindelijk komt zijn geliefde terug en pikt hij opnieuw de draad van zijn oude leven op. Het enige autobiografische element zit in zijn achtergrond. Hij is ook een Italiaanse Belg. Als ik het in de flashbacks in het verhaal over zijn kindertijd heb, haal ik heel wat eigen herinneringen op. Het kind ben ik dus, maar met de volwassene heb ik niets te maken.

Par Les Temps Qui Courent, EMI.

Concerten in Vorst-Nationaal op 16 en 17 maart.

‘Et coule la haine paisiblement’, Salvatore Adamo, uitg. Albin Michel.

Peter Van Dyck / Foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content