Het spreekuur liep bijna ten einde toen ik bij mijn huisarts binnenstapte. Ik had alleen een voorschriftje nodig en hoopte vlug weer thuis te zijn. Maar dat was buiten de vrouw in de wachtkamer gerekend. Ze had sprekende ogen en een gezicht waarin alles een beetje scheef leek te staan. Knap zonder echt mooi te zijn, op de manier van J.K. Rowling. Hoewel ze nog maar halfweg in de dertig was, zag je dat ze toch al een hoop watertjes had doorzwommen. Ze zat daar samen met haar dochtertje, een blond kind met ogen van het helderste blauw. In een visioen zag ik de stoet jongens aantreden van wie ze later de harten zou breken. Nu echter zat ze nog braaf te schrijven, haar tongpuntje voorspelbaar uit haar mond.

Ik herinnerde me een andere wachtkamer, ver weg verzonken in de jaren zeventig. Een oudere man wees mijn moeder erop dat ik mijn achten nog ‘zo’ schreef. Met dat neerbuigende woordje, legde mama mij achteraf uit, bedoelde hij dat ik mijn achten niet sierlijk in één ruk schaatste, maar ze improviseerde door twee nulletjes op elkaar te plakken. Daar ben ik toch even niet goed van geweest, ik was juist zo trots op mijn achtjes.

Maar nu was ik dus de oudere man, en maakte ik de opmerking tegen de moeder van het kind. Het meisje – ze bleek Sarah te heten – keek mij strijdvaardig aan. “Zo doen alleen dreuzels het”, zei ze wijsneuzig. “Op Zweinstein leren we het anders.”

De vrouw en ik moesten erom lachen. “Op haar mondje gevallen is uw dochter alvast niet”, zei ik toen Sarah met haar pop naar het toilet was. “Maar wel heel leuk.” Ze knikte dromerig. “Jammer dat haar vader zo’n leukerd niet is”, zuchtte ze toen.

Dit was wel het laatste antwoord wat ik verwacht had. Aarzelend tussen nieuwsgierigheid en gêne keek ik de vrouw aan. “We waren bijna dag op dag tien jaar getrouwd”, vervolgde ze, terwijl ze in de onpeilbare diepte van een poster over hartziekten staarde. ” Jonas had zijn eerste communie gedaan en Sarah kon net lopen toen hun vader ons liet stikken voor dat andere mens. Tien jaar jonger, natuurlijk. Hij had haar leren kennen, biechtte hij achteraf op, toen ik zwanger was van Sarah. Op het personeelsfeest van zijn werk. Sindsdien hadden ze elke week stiekem liggen rampetampen op een goedkope hotelkamer. Zo’n buik als een watermeloen, verontschuldigde hij zich, daar knapte hij toch echt op af.”

Ik heb dit verhaal, in een van zijn talloze varianten, al honderd keer gehoord. In de hoofdrol figureren steeds weer jonge vaders die malser weiden gaan begrazen, hun ex achterlatend als voedstermoeders en behoedsters van het kroost. In het beste geval betalen ze alimentatie en pikken ze hun kids om de veertien dagen op om er hun nieuwe vriendin mee te vertederen. Stukje speelgoed, filmpje pikken, uitje naar de dierentuin. Zo speelt papa Sinterklaas. Voor het onpopulaire opvoeden en straffen, voor de beugel en de eerste bril draaft mama wel op. Zij is het ook die jarenlang bij nacht en ontij uit haar bed mag komen en met veel te weinig centen de eindjes aan elkaar moet knopen. Gegijzeld door haar moederinstinct.

“Begrijp me niet verkeerd”, corrigeerde de vrouw in de wachtkamer mij. “Jonas en Sarah zijn mijn grootste schatten. Ik zou ze voor geen geld ter wereld willen missen. Maar ze sluiten ook een heleboel deuren voor mij. Weg tederheid en mannelijke genegenheid. Geen strandwandelingen met je geliefde, geen dineetjes bij kaarslicht, niet als lepeltjes ’s avonds bij elkaar liggen voor de tv. Een duurzame relatie mag ik de komende vijftien jaar wel op mijn buik schrijven. In de ogen van veel mannen zijn kinderen monsterlijke bagage. Alleenstaande moeders zijn maar goed voor de seks.”

Ik wou tegenpruttelen en protesteren, zeggen dat er toch genoeg voorbeelden van geslaagde nieuw samengestelde gezinnen zijn. Maar ik hield me bijtijds in toen ik aan de film About a boy dacht, waarin Hugh Grant de single mums in een weerzinwekkend masterplan uitroept tot zijn makkelijke prooi. Gevallen engelen, vrouwen in de uitverkoop. Zo bekijken mijn geslachtsgenoten hen inderdaad maar al te vaak.

Intussen was Sarah van het toilet teruggekeerd. De vrouw hielp haar met een weerspannige knoop en nam haar vervolgens op schoot. “Sorry”, zei ze opeens tegen mij, geschrokken leek het wel. “Ik begrijp niet waarom ik je al die dingen vertel. Tenslotte ben je een wildvreemde.”

“Mensen storten wel vaker hun hart bij me uit”, suste ik haar. “Misschien heb ik een roeping als biechtvader gemist.”

Ze glimlachte flauwtjes en drukte Sarah nog wat dichter tegen zich aan. “Maar hoewel mijn kinderen deuren voor mij sluiten, zijn zij ook de enigen die mij echte liefde geven”, zei ze, ferm opeens. “Als zij zeggen dat ze van mij houden, hoef ik me niet af te vragen of ze het wel menen en of ze me morgen ook nog graag zullen zien. Ik hoef niet bang te zijn dat ze zullen thuiskomen en zeggen : Sorry mama, maar we hebben op straat net een mooiere en jongere mevrouw ontmoet die vanaf vandaag onze mama wordt. Bol jij het dus maar af !”

Dat laatste zinnetje barstte van de ingehouden woede. De vrouw spuwde het zo grimmig uit dat ik blij was toen de deur openging en het altijd stralende gezicht van mijn huisarts verscheen. Zoals gewoonlijk knipoogde hij naar mij. Sarah en haar moeder stonden op en lieten mij achter in de veel te stille wachtkamer.

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content