Vroeger, als studenten, organiseerden we Nelson Mandela-benefietavonden, keken naar ‘Cry Freedom’ en voerden actie tegen de invoering van Kaaps fruit. Vooral die groene, zure appelen stonden symbool voor alles wat apartheid was. Wie naar Zuid-Afrika op reis ging, was fout, helemaal fout. Nu is de apartheid afgeschaft en lonkt het wondermooie land naar westerse toeristen. Maar de verwarring blijft. Over wat juist is, en wat fout. Over wat goed is, en wat slecht. Over wat wit is, en wat zwart.

Annemie Struyf

Blijf vooral weg uit Johannesburg, luidde het advies van een bereisde vriendin. “Het is een gevaarlijke, akelige stad. Om de drie seconden wordt er een moord gepleegd, elke seconde gebeurt er een verkrachting.Wie ’s avonds de straat opgaat, riskeert zijn leven.” Het is een raad die Acilia Schoeman, mijn blanke gids, onderschrijft: “Johannesburg is een tussenstation, een vertrek- en landingsplaats voor reizigers. Wie niet om dringende redenen de stad in hoeft, maakt zich best zo snel mogelijk uit de voeten. Zakenmensen laten zich trouwens nooit op straat zien. In een beveiligde wagen rijden ze de parking van het kantoorterrein op waar privé-bewakers de boel in de gaten houden.En de zwarte buitenwijk Soweto (South Western Townships) met haar drie miljoen bewoners is voor outsiders helemaal verboden terrein.”

Met het Europese onveiligheidsdebat in mijn achterhoofd weet ik niet goed hoe ik Acilia’s woorden moet inschatten. Maar de luxueuze villa’s in de chique buitenwijk Sandton hebben zulke huizenhoge tralies en de uitgestrekte slopjeswyke langs de weg zijn zo primitief en overbevolkt, dat ik al snel begrijp dat elke vergelijking tussen haar en mijn land mank loopt. Op één uitzondering na misschien: de taal. Zij noemt een lift een hysbak, een platte band een plopwiel, een chirurg een snydokter, hoofdpijn kopzeer en een couveuse een bababroeikas. En de geneugten van vonkelwyn (champagne) en aardappelskyfies (frieten) zijn haar ook niet onbekend.

En ja, al snel roept de taal het verleden op, en laat ik mij terugvoeren naar 1652 toen de Hollandse Oost-Indische Compagnie in de Tafelbaai een eerste nederzetting installeerde. Het is het begin van een bedenkelijk en uiterst bloedig verhaal over Hollanders die vryburgersworden (ook wel Boere genoemd), boerderijen bouwen, slaven invoeren en – hoe kan het ook anders? – in conflict raken met de inlandse bevolking. Over Britten die, tot groot ongenoegen van de Boeren, in 1795 de Kaapkolonie annexeren. Over broeihaarden waarbij inlandse stammen, Britten en Hollanders, voortdurend en in wisselende formaties, tegenover elkaar komen te staan. Over de Grote Trek, de Boerenoorlog en de idee van Afzonderlijke Ontwikkeling die al snel in meedogenlozeapartheid ontaardt. Over wonden die nog lang niet geheeld zijn, hoe graag de meeste Afrikaners ook het verleden zouden willen begraven.

Acilia bijvoorbeeld, die hartstochtelijk van haar land en haar job houdt, maar nerveus en ongemakkelijk wordt als ik over politiek begin: “Ja, de apartheid is afgeschaft, maar geschiedenis en politiek blijven moeilijke thema’s voor mij. Het zijn verhalen van oorlog en bloedvergieten, en daar wil ik niet voortdurend aan herinnerd worden. Ze maken me misselijk, geven me een wrang gevoel. Ik wil het verleden het verleden laten, niet langer achterom kijken, maar vooruit. Ja, mijn voorouders, langs moeders én vaders zijde, waren Voortrekkers. Ik ben dus een Boer, geboren in Pretoria, heb in Stellenbosch gestudeerd en ben getrouwd met een Brit. Moet ik mij schamen om mijn kleur of mijn afkomst? Moet ik mijn man, omwille van zijn Britse roots, nog steeds als een aartsvijand beschouwen? Neen, toch? Wij willen gewoon in vrede samenleven met alle groepen in dit land, zonder voortdurend die oude tegenstellingen en conflicten te herkauwen.”

Ongelukkig genoeg begin ik over de neonazistische Boeren-leider EugeneTerre Blanche. Dat valt natuurlijk niet in goede aarde. “Neen, Boeren zijn niet per definitie rechtse conservatievelingen, zoals de buitenlandse media wel eens suggereren”, zegt Acilia verontwaardigd. “Alsof alle Vlamingen extreem-rechts zouden stemmen. Wees gerust,zelf heb ik altijd tegen de apartheid gestemd.”

Haar echtgenoot Augustine Shuttle, hoogleraar filosofie aan de universiteit van Kaapstad, probeert het mij uit te leggen: “Nooit, van de prehistorie tot 1994, is er in dit land enig overleg geweest. Nooit heeft iemand geprobeerd de problemen tussen de inlandse stammen, de Boeren, de slaven, de Engelsen op te lossen. Er was slechts oorlog en conflict. Absoluut onbegrip. En elke partij herinnerde zich alleen de wreedheden van de tegenpartij. Als klap op de vuurpijl werd in 1948 de apartheid geïnstalleerd. Met afkeer heeft de wereld naar dit systeem gekeken. Als in een spiegel kreeg de internationale gemeenschap een ontluisterende microkosmos voorgeschoteld: in één land was de kloof tussen rijk en arm, tussen macht en onmacht zo groot, zo zichtbaar, zelfs wettelijk geregeld, dat Zuid-Afrika plots de slechtste plaats ter wereld leek. Het kwaad in hoogsteigen persoon. En al wie op één of andere manier met dit regime was gelinkt, was in de ogen van de wereldopinie verbrand, of minstens hoogst verdacht. Nog maar net is de apartheid een afgesloten hoofdstuk en kijken wij, blanken, met een mengeling van schuld en schaamte op dit recente verleden terug. Zoals Duitsers onmiddellijk na de oorlog op het nazi-regime terugblikten. Want, willen of niet, heeft elke blanke tijdens het apartheidsregime bepaalde voordelen genoten.Dit besef is voor velen nog te vers, te pijnlijk.”

Met die bagage reis ik verder, in Acilia’s gezelschap, naar de Kaapprovincie, het Land van Melk en Honing. En daar treffen we de Indische Oceaan, donkerblauw, met grote, langgerekte schuimkoppen en witte, witte stranden. Zo blank en ongerept dat ik de mooiste mediterrane en exotische kusten meteen vergeet, en heel even met zekerheid weet dat er op de hele wereld geen mooiere stranden te vinden zijn. O ja, het is waar wat sommigen beweren: het natuurschoon in Zuid-Afrika is ongeëvenaard. Waar je ook gaat of staat, alles is asemrowend mooi. Niet alleen de Garden Route die langs de zuidoostkust loopt, met zoet- en zoutwatermeren, lagunes, bossen, rotsen, grotten en knusse plezierhaventjes als Knysna. Niet alleen de bergpassen over het Outeniqua-massief, het woestijngebied en onversneden FarWest-decor Little Karoo, de baai van Plettenberg en Keurboom, de grotten van Cango, de uitgestrekte wijngaarden en struisvogelkwekerijen. Over de nationale parken en natuurreservaten spreek ik dan nog niet. Ook niet over de eindeloos gevarieerde bloemen-, planten- en dierenpracht en de weldaden van het klimaat: nooit drukkend of klam, maar heerlijk, open, licht en warm. Een ideale reisbestemming dus, bovendien jetlagloos én spotgoedkoop. Een luxueuze villa op de rotsen (vier slaapkamers, twee badkamers en alle comfort), met schitterend uitzicht op de Indische Oceaan kost nauwelijks twee miljoen rand (240.000 euro), een fractie van wat zo’n ding aan de Belgische of mediterrane kust zou kosten. Een drankje in een chic hotel of restaurant: zeven rand (0,84 euro). Een leuke jeans: tweehonderd rand (24euro). Maar de dubbelzinnigheid van dit paradijs moet je er ook wel bijnemen. De toeristen en de bewoners van de prachtigste villa’s zijn steevast blanken, het hotel- en restaurantpersoneel is zwart.

In de buurt van Oudtshoorn logeren we bij Acilia’s nicht Mathilde. Samen met haar man Albertus heeft ze de paarden- en melkstallen, de schuren en strijkkamers van de oude familieboerderij omgebouwd tot een smaakvolle lodge in Hollands-Kaapse stijl. Nu zijn het betoverende logeerkamers die nog vreemd-nostalgisch naar het verleden ruiken.

“Ben ook jij een Boer?” vraag ik haar.

“O ja”, antwoordt ze in sappig Afrikaans. “Al mijn familieleden, langs moeders én vaders zijde, waren Boeren. En dat geldt ook voor mijn man. Ik behoor tot de achtste generatie die, sinds 1830, in deze vallei – Schoemanshoek – woont. Voor ons betekent ‘Boer’: landbouwer zijn. Gehecht aan de grond. Op het platteland werken en wonen. Met de voeten en de handen in de aarde. Mijn kinderen groot laten worden op de plaats waar wij al generaties lang wonen. Zorgen dat ze buiten kunnen spelen, op het paard zitten, de varkens voederen, spelen, in de bomen klimmen, kampen bouwen, met de karretjies ry. Hier, op deze familiegrond, voel ik mij veilig, hoef ik niet ongerust te zijn als mijn kinderen buiten spelen. Wij hebben een heel sterk familiegevoel, waren ook eeuwenlang op elkaar aangewezen. ‘Het bloed is dikker dan water’, zei mijn vader altijd, en toen hij stierf, heeft hij mijn moeder bezworen: ‘Je mag hier nooit wegtrekken. Die kinders en kleinkinders moet hier groot word.’ Die lijn wil ik verder trekken. Voor ons, de nieuwe generatie, heeft Boer-zijn niets meer met politiek te maken. Wij leven in een nieuw Zuid-Afrika. Vergéét van al dieou dinge, vergéét van apartheid, en laat ons opnieuw beginnen. Dus gaan mijn kinderen naar een gemengde school, al weet ik dat veel blanken hun kinderen nog steeds naar witte scholen sturen. Maar ons nie. Daar heb ik problemen mee.”

“Maar je hebt wel gekleurd huispersoneel?”

“Ja, ook de twaalf mensen die voor ons werken, wonen al acht generaties lang op deze grond en in dit huis. Wij zijn samen opgegroeid. Zij hebben nooit de kans gekregen onderwijs te volgen. Nu betalen wij hun opleiding, en daarna werken ze bij ons. Zo willen zij het, en ik beschouw het als mijn taak zo goed mogelijk voor hen te zorgen. We houden van elkaar en respecteren elkaar. Mijn kinderen zeggen Mammie tegen onze zwarte huishoudster, en mijn kleurling-mense noemen mij niet langer Missof Baas. Ik weet het, vele blanken zijn nu bang, opgeschrikt door de moeilijkheden in Zimbabwe. ‘Wil je hier niet weg?’ vragenNederlandse vrienden mij vaak. Maar neen, nergens anders ter wereld zou ik willen wonen. Ons is doodgelukkig hier.”

Zo is ook Acilia doodgelukkig op háár plek. Ze heeft veel gereisd, heeft de meest verlokkelijke steden bezocht, van Hongkong tot San Francisco, maar voor haar is Kaapstad de absolute top: “Hier hoef je helemaal niet rijk te zijn om een fantastische levenskwaliteit te bereiken. De mooiste stranden en de bergen vlakbij, het ideale klimaat, de grootste heerlijkheden – de beste wijn, het zoetste fruit – spotgoedkoop, het leven comfortabel en goed georganiseerd.”

En ik moet toegeven, als ik hoog op de Tafelberg 360 graden in het rond kijk, wordt het onwezenlijk licht in mijn hoofd. Op dit uiterste puntje van het Afrikaanse continent, met zicht op Kaap De Goede Hoop, op het imaginaire punt waar de koude Atlantische en de warme Indische Oceaan in elkaar vloeien, op het mistige Robbeneiland, op de stad, diep genesteld in de schitterendste baai die ik ooit gezien heb, slaat mijn fantasie op hol. Eén ogenblik lang lijkt hier de hele geschiedenis, van Vasco da Gama tot Nelson Mandela, in één magisch punt samen te komen.

De avond brengt echter ontnuchtering. Rond het hotel – in het zakencentrum, met brede boulevards – zijn de straten opvallend verlaten. “In dit deel van de stad waagt niet één voetganger zich na de kantooruren nog buiten”, waarschuwt Acilia. “Te veel kans op overvallen en straatcriminaliteit.”

“Ze overdrijft”, denk ik bij mezelf, net als enkele andere hotelgasten die toch nog even de buurt willen verkennen. Wat later zie ik ze, bleek en ontdaan, het hotel weer binnenstappen. Beroofd aan de geldautomaat. Wat er precies gebeurd is, kunnen ze niet vertellen. Alles ging veel te snel: vier zwarten en één blanke doken plots op, duwden hen opzij. Slechts enkele woorden, enkele bewegingen. De balans: één ontbrekende Visa-kaart en één ongecontroleerde bankverrichting.

De volgende dagen maakt Acilia het plaatje nog ingewikkelder. Ze neemt mij mee naar een sloppenwijk aan de rand van Kaapstad. Een informal villagenoemt ze dat. Trieste, stinkende, overvolle krotjes. Frank Mbete leidt mij rond en slaat mij met duistere cijfers om de oren: 65 procent analfabetisme in Zuid-Afrika, negentien miljoen mensen hebben geen zuiver water, alarmerende criminaliteits-, werkloosheids- en HIV-statistieken. “Deze township was bedoeld voor 80.000 mensen, nu wonen er 250.000. Maar we geven niet op, op kleine schaal proberen we iets te ondernemen. Milieu- en huisvestingsprojecten. Voorlichting tegen aids, geweld op kinderen, vrouwenverkrachting.” Hij neemt mij mee naar een community-schooltje, voor een barstensvolle klas jongeren: zestig, zeventig in het totaal, schat ik. Ze mogen mij vragen stellen. Eerst wat braafjes, een beetje kinderlijk en cliché: “Which country do you come from? Who’s your president? Which is the biggest hotel in Belgium?” Dan, na enkele minuten, gaan ze voluit en bestoken mij met vragen over dat éne dwingende thema: “Is er veel HIV in België? Hoeveel? Hoe komt het dat jullie minder aids hebben dan wij? Welke medicijnen gebruiken jullie om aids te behandelen? Hoe beschermen zwangere vrouwen zich? Welke preventie passen jullietoe? Condooms? Voorlichting?” Daar sta ik dan, verbijsterde, witte, HIV-vrije vrouw.

Tijdens het speelkwartier bestormen ze mij opnieuw. ” Miss, miss, Iwant to go to university. I also want to be a journalist. I also want to travel. Please, miss, tell us how to become like you.” Hemel! Ze omsingelen mij, ik snak naar adem, kan geen enkel antwoord bedenken en schiet dan maar, heel lullig, wat kiekjes van hun zwarte, lachende gezichten.Ja, Zuid-Afrika is zo asemrowend mooi, Kaapstad is een paradijs, apartheid is verleden tijd, de zon schijnt op de Tafelberg, Boeren zijn lieve ecologisten, maar de achterkant blijft zwartgekleurd van analfabetisme, criminaliteit en botte armoede.

Nu Robbeneiland nog. Een één goede raad: ga nooit naar Kaapstad zonder Robbeneiland te bezoeken, waar Nelson Mandela 18 van zijn 27 jaar gevangenschap heeft doorgebracht. Een blanke gids leidt ons in een busje rond op het eiland – vier kilometer lang, twee kilometer breed – dat gedurende vierhonderd jaar als strafkamp heeft gediend: voor slaven, moslimleiders uit Oost-Azië, Khoi-Khoi en andere inlandse stamhoofden die tegen de Britten in opstand kwamen, melaatsen, krankzinnigen, Franse krijgsgevangenen en, recenter, politieke tegenstanders van het apartheidsregime. Wereldwijd raakte Robbeneiland berucht om de wreedheid van haar niets ontziende regime. Nu is het een museum, natuurgebied en vrijheidssymbool. “De enige crime free zone in Zuid-Afrika”, merkt de gids droog op. “Zelf zou ik hier best willen wonen.”

In de gevangenisgebouwen neemt een zwarte collega het van haar over. Zijn woorden klinken nog verrassend bitter en boos. Zelf zat hij, als zwarte studentenleider, hier negen lange jaren opgesloten. Hij toont ons de cellen, de gangen en de binnenplaats. Hij vertelt over de ratten en de mieren, de hitte en de dwangarbeid, de regels en de straffen, de wreedheden en de pesterijen. Een groepje Amerikaanse toeristen werkt duidelijk op zijn zenuwen. Ze drinken cola, kauwen kauwgom en stellen vragen over de precieze dikte van de muren, de fauna en de flora van het eiland. Ik heb met hem te doen en vraag hem waarom hij, na al die jaren gevangenschap, nu opnieuw zijn dagen op deze troosteloze plek slijt.

“Zal ik je dat vertellen?” vraagt hij me, met een boze blik op de Amerikanen. “Neen, ik doe dit niet uit overtuiging, niet uit idealisme. Niemand van ons, politieke gevangenen, had ooit gedacht hier nog één voet binnen te zetten. Wij hoopten dat we, na onze gevangenschap, eindelijk vrij zouden zijn, maar we kwamen tot de vaststelling dat we niets, niets, niets hadden. Geloof me, zonder werk, zonder geld is freedom een lege doos. Een loos politiek begrip. Werk, geld, een inkomen… dàt is de enige reden waarom ik op deze verdomde plek werk. Omdat ik een gezin heb, omdat er eten op de plank moet zijn. Zo simpel is het.”

De dubbelzinnigheid van dit paradijs moet je er wel bijnemen. De toeristen en de bewoners van de prachtigste villa’s zijn steevast blanken, het hotel- en restaurantpersoneel zijn zwart.

Apartheid is verleden tijd, de zon schijnt, Boeren zijn lieve ecologisten, maar de achterkant blijft zwartgekleurd van analfabetisme, criminaliteit en botte armoede.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content