Albert Raes

Als we ’s morgens om halfelf zijn piekfijn onderhouden appartement in Ganshoren binnenstappen, heeft Albert Raes al een autorit van tachtig kilometer achter de rug. Hij komt van bij zijn zoon, waar hij de vorige dag in de tuin heeft gewerkt. Het was een mistige ochtend en bij het binnenrijden van Brussel stond hij driemaal in de file, maar daar maalt Albert niet om. In de loop van het gesprek zal meermaals blijken dat zijn auto zijn vrijheid is.

“Ik rij overal naartoe.” In geuren en kleuren beschrijft hij een reis die hij 22 jaar geleden in de streek van Orange maakte. Wanneer de naam van een plaatsje hem niet meteen te binnen wil schieten, zucht hij: “Ja, een mens moet zoveel onthouden”.

Maar blijkbaar werkt zijn geheugen nog prima. Tijdens het laatste doktersbezoek bleek ook zijn algemene conditie in orde. Meer dan een Temesta om te slapen, heeft hij niet nodig. “Als ik blijf zoals ik nu ben, zou ik nog wel vijf of zes jaar willen voortdoen. En als het minder gaat? Tja, dat kan een mens moeilijk vooraf zeggen.”

Intussen kookt Albert Raes zijn eigen potje. “Vanavond komt de zoon eten, ik ga groentesoep klaarmaken en witloof.” Hij houdt ook zelf zijn woning schoon. “Wie zou er mij moeten komen helpen? Kijk maar rond, zie jij vuil?” Donderdag stof afnemen en stofzuigen. Vrijdag de keuken opruimen en dweilen. “Het zou een beetje beter weer moeten worden, dan kan ik de ramen eens een beurt geven.”

Ook toen zijn vrouw nog leefde, maakte hij eten klaar en poetste hij. “Gij doet dat graag,” zei zijn vrouw. Van Albert mocht zij dan eens gaan wandelen, naar de Priba of de Sarma. “Ga maar, zei ik, ’t zal vlugger gaan als ik alleen ben.”

Vorig jaar is zijn vrouw op 77-jarige leeftijd overleden. Ze leed aan een zeldzame ziekte die tot vochtopstapeling leidde waardoor ze nog moeilijk kon stappen. Albert vertelt hoe ze de laatste maanden almaar vaker opgenomen diende te worden in het ziekenhuis, hoe hij haar thuis assisteerde bij de kinesitherapie-oefeningen en hoe hij ’s ochtens haar pillen en boterhammen klaarzette. Maar uiteindelijk zag hij zich na een spoedopname toch genoodzaakt de pastoor erbij te halen. “Zo ben ik alleen gevallen.”

Op zijn 80ste verjaardag was zijn vrouw al zwaar ziek en werd er dus niet gefeest. “De laatste dag dat ze thuis was, zei ze tegen onze dochter: ‘Wanneer gaan we nu papa zijn verjaardag eens vieren? We kunnen dat toch niet blijven uitstellen.’ Ze had toen nog goede hoop. ’s Avonds al niet meer. Toen kwam iemand van de Bond van de Christelijke Gepensioneerden om me nog een verjaardagscadeautje te brengen: een doos pralines en een wafel. Ik moest even de kamer uit en toen heeft mijn vrouw tegen die mevrouw van de bond gezegd: ‘Ik ga sterven’.”

Veel medebewoners van het appartementsblok – vaak ook gepensioneerden – kwamen naar de begrafenis, maar nadien hoorde Albert nog weinig van hen. Niemand die eens komt aanbellen of hem vraagt ’s avonds langs te komen. “Na zes uur heb ik het dikwijls moeilijk: je zet de televisie aan, maar je zit alleen. Die onverschilligheid, hé. Toen ik mijn vrouw ging bezoeken op de geriatrie heb ik ook zoveel onverschilligheid gezien. Ik zou er boeken over kunnen schrijven. De mensen komen tien minuten op bezoek bij hun moeder en ze zijn weer weg. Of ze komen niet. Of met tienen tegelijk.”

Om zich heen ziet Albert hoe ook zijn leeftijdgenoten alleen vallen, ziek worden of naar een tehuis moeten. Hij heeft een tweelingzus, haar man overleed drie jaar geleden, nu verblijft ze in een home. “Ze is geëmotioneerd als ik aankom en nog meer als ik vertrek. Dat is een boom die verplant is, hé.” Vorig jaar overleed een schoonbroer, een ander kreeg een beroerte.

Intussen blijft hijzelf zoveel mogelijk in beweging. Hij gaat elke zondag naar de mis, is penningmeester van kaartersclub Hartenaas en doet mee aan de activiteiten van de gepensioneerdenbond. “Gelukkig ken ik veel mensen. Ik ga eens naar buiten, stap eens binnen bij Colruyt waar ik vroeger gewerkt heb of ik ga een praatje maken in de slagerij. Vroeger had ik hier in de buurt een winkel van fruit en groenten. In mijn straat waren zeven winkels, maar door de opkomst van de warenhuizen moest de een na de ander sluiten. Jaja, het is allemaal rap voorbij.”

Hij leidt me rond in de kamer om het kantwerk te laten zien waar zijn vader vroeger in handelde. Op de kasten staan foto’s van zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen. Hij zou graag nog eens op reis gaan, maar heeft een probleem: “Tegen wie moet ik nu spreken? Bij wie moet ik aan tafel gaan zitten?”

Johanna Blommaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content