‘Overdag vinden we geweld onbegrijpelijk, ’s avonds laven we ons verzaligd aan fictieve horror’

Gebiologeerd kijk ik naar de Netflix-serie Squid Game, die zowat de halve vrije wereld in haar greep houdt. Ik eet hapjes uit een zak waarop staat: Korea’s N° 1 Dumpling Brand, gekocht in de Aziatische winkel in mijn straat. Ze hebben er sauzen van het merk Healthy Boy, zakken met ‘100% Pork Rectum’ en ramen met enkel glas. Mijn oudste dochter vindt dat een dad joke, en daar heeft ze niet eens ongelijk in.

Niks is gezelliger dan gehakt met spitskool in sojasaus dippen, terwijl je ziet hoe hersenen uit schedels sijpelen en er bloed in het rond spat in industriële hoeveelheden. Squid Game is even spannend als het wreed is. Een groep mannen en vrouwen, zonder uitzondering met hun gat vol schulden, krijgt de kans miljoenen te verdienen. Al wat ze daarvoor moeten presteren, is op een onbewoond eiland kinderspelletjes spelen: touwtrekken, 1-2-3-piano en knikkeren. Wie verliest wordt zonder omhaal doodgeschoten.

Aan de oppervlakte waren we nooit zo zacht voor elkander, maar daaronder sluimert het oude verlangen de ander de kop in te slaan

De interieurs zijn een mix van bladgoud en pastelkleurtjes. De bewakers dragen leuke roze jumpsuits met op hun voorhoofd een cirkel, driehoek of vierkant om hun rang aan te duiden. Van dat soort lichtvoetigheid hadden de nazi’s geen kaas gegeten; zij droegen op hun kepi’s nog bloedserieuze doodshoofden met knoken. Als het op ironie aankomt, kwamen ze niet verder dan de slogan ‘Arbeit macht frei’ boven de poort van een plek waaruit geen ontsnapping mogelijk was. In Squid Game worden kinderliedjes gezongen, terwijl machinepistolen er vrolijk op los ratelen. Mijn dochter zegt: “Het is zo overdreven dat het bijna om te lachen wordt.”

Het vraagt lenigheid van de geest: een vader gehad te hebben die vrienden verloor in de concentratiekampen, maar je dochter van veertien geamuseerd naar een soort Auschwitz 2.0. op televisie te zien kijken. Ik lees dat Squid Game wordt nagespeeld op de speelplaats van lagere scholen, waarbij de verliezers klappen in het gezicht krijgen. Ik denk aan ouders in mijn jeugd. Sommigen vertikten het zelfs om hun kinderen speelgoedgeweren te geven, daarvoor lag de gruwel van de echte oorlog nog te vers in het geheugen.

Dat soort teerhartigheid is nu ondenkbaar, sadisme is kinderspel geworden. Bij vragen over geweld in games of op televisie wordt er inderhaast een pedagoog opgetrommeld, die sust dat het allemaal prima in orde is. Een paar dagen later lees je in de krant: ‘Het gaat niet goed met de mentale gezondheid van jongeren.’

In Amsterdam hebben jongeren een man voor de tram geduwd en in Noorwegen bracht ‘een gek met een kruisboog’ vijf mensen om. Overdag vinden we dat onbegrijpelijk en akelig, ’s avonds laven we ons verzaligd aan fictieve horror. Aan de oppervlakte waren we nooit zo zacht voor elkander, maar daaronder sluimert het oude verlangen de ander de kop in te slaan.

‘De mens, ge kunt gij daar niet aan uit’, zei een Vlaamse schrijver die al een eeuwigheid dood is. Van Seoel tot Londerzeel lijkt dat nog altijd te kloppen. Maar nu moet ik dringend voort gaan kijken, want er wachten nog drie afleveringen. De dumplings liggen in hun mandje van bamboe.

“De ontknoping zal je ontgoochelen”, zegt een vriend die alles altijd al gezien heeft.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content