Na de zaak-Gurlitt: op zoek naar de kunst die de nazi’s hebben geroofd

'De houthakker' van de Zwitserse schilder Ferdinand Holder in het Bern Art Museum, een schilderij uit de collectie van Gurlitt. © REUTERS
Piet Swimberghe

De nazi’s ontvreemdden ruim 100.000 kunstwerken uit Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Jaren na datum duiken de werken steeds vaker op.

In februari 2012 wordt de kunstwereld opgeschrikt door de zaak-Gurlitt. Bij een fiscale controle ontdekt men een 1400-tal kunstwerken van topkwaliteit. Daarbij enkele oude meesters als Canaletto, maar het merendeel is kunst uit de 20ste eeuw van onder meer Monet, Renoir, Chagall, Marc, Otto Dix en Max Liebermann.

Het ging om de collectie van Cornelius Gurlitt, zoon van Hildebrand Gurlitt die onder het naziregime actief was als kunsthandelaar. De meeste kunstwerken komen uit Joodse collecties, al dan niet aangeslagen of tijdens de oorlog gekocht. Een deel van de verzameling wordt teruggegeven aan de erfgenamen van de vroegere eigenaren, de rest komt terecht in het Kunstmuseum van Bern.

Door de affaire-Gurlitt krijgt de zoektocht naar kunstwerken die tijdens de oorlog verdwenen een nieuwe boost, merkt de Franse kunsthistorica Emmanuelle Polack op. Zij is actief als onderzoeker aan het Institut National d’Histoire de l’Art, is als expert betrokken bij de zaak-Gurlitt en werd als dusdanig door La Libération geïnterviewd.

Polack wijst er op dat je de moeilijkheden rond deze materie moet zien in de context van heel het onderzoek dat sinds de Tweede Wereldoorlog gebeurt. ‘Want is er ook veel onduidelijk over de herkomst van veel kunstwerken, doordat er heel lang minder belangstelling voor was’, legt ze uit.

Films rond de Holocaust

Net na de oorlog was er uiteraard meer aandacht voor het menselijke leed dan voor de verdwenen kunstwerken, waarvan nogal wat in veilingen of zelfs musea terechtkwamen. Tussen ’45 en ’49 was er toch even aandacht voor en werden een aantal werken teruggegeven aan de eigenaren. Of hun nazaten, want veel collectioneurs vonden uiteraard de dood in de kampen.

‘Vergeet niet dat de Duitsers deze roof al jaren voordien hadden voorbereid’

Emmanuelle Polack, Institut National d’Histoire de l’Art

In de jaren 50, 60 en 70 was er verrassend weinig belangstelling voor deze materie. Onder meer omdat iedereen her nare verleden wilde vergeten en liever naar de toekomst keek. Maar een aantal films rond de Holocaust in de jaren ’80 en enkele boeken over de kunsthandel tijdens de oorlog in de jaren ’90 hebben de onderzoekers even wakker geschud. Begin 20ste eeuw was er weer weinig interesse, tot de zaak-Gurlitt dus.

Uit het interview met Polack bleek dat er alleen al uit Frankrijk 100.000 kunstwerken verdwenen tijdens de oorlog. Dus moeten het er in heel Europa nog veel meer zijn geweest. ‘Ongetwijfeld’, beaamt Polack. ‘Met die 100.000 denk je vooral aan beeldende kunst, maar er werd ook veel antieke kunst, zoals achttiende-eeuwse meubelen, wandtapijten, boeken of zilverwerk weggehaald. Soms is dat moeilijker traceerbaar, omdat beeldende kunstwerken doorgaans gesigneerd zijn, veel antiquiteiten niet.’

‘Bovendien zijn we beter ingelicht over de grote collectioneurs, maar niet over de talrijke kleine verzamelaars die hun bezit amper aan iemand anders lieten zien. Grote verzamelaars en galeristen exposeerden of publiceerden hun werken. Of er kwamen mensen op bezoek die foto’s namen. Er zijn dus meer sporen van bewaard.’

Ons land was maar een secundaire kunstmarkt

Kim Oosterlinck (ULB)

Het is een feit dat de Duitse bezetter heel snel belangstelling toonde voor de kunstwerken. In ons land begon, net als in Frankrijk, de Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg amper één à twee maanden na de inval met de plundering. ‘Vergeet niet dat de Duitsers deze roof al jaren voordien hadden voorbereid,’ merkt Polack op, ‘ze wisten zeer goed wat er zich allemaal en waar precies bevond in de Franse collecties. Geen maand na de inval, op 20 juni 1940, trokken ze naar de Place Vendôme in Parijs, dat toen het kloppende hart van de kunst- en antiekhandel was. Daar bezochten ze alle kunstgaleries. En ze wisten welke kunstwerken er waren.’

Erfmateriaal

Dat wordt beaamd door de Brusselse onderzoeker Kim Oosterlinck (ULB) die er ook op wijst dat vooral Parijs, voor de oorlog hét artistieke hart van Europa, én Amsterdam, waar er heel wat collectioneurs waren, werden geviseerd. ‘In België waren de Duitsers natuurlijk ook actief vanaf juli 1940, maar ons land was maar een secundaire kunstmarkt’, aldus Oosterlinck. Beide vorsers wijzen er op dat het om veel meer kunstwerken en antiquiteiten gaat dan tot hiertoe vermoed. Veel collecties waren immers slecht geïnventariseerd of er bestonden amper foto’s van.

En hou er ook rekening mee dat veel archiefmateriaal verloren ging, waardoor sommige erfgenamen het bezit niet kunnen bewijzen. Er zijn nogal wat kunstwerken waarvan we de vroegere eigenaren niet eens kennen, of die toebehoorden aan families die volledig werden uitgeroeid. Anderzijds zijn er ook heel veel kunstwerken zoek. Polack en Oosterlinck wijzen er op dat het nog om duizenden items gaat.

Voor Emmanuelle Polack blijft de kans bestaan dat er collecties van het gehalte van Gurlitt bovenkomen gering, maar die bestaat. Want wie weet dat er een naar oorlogsverleden aan zijn collectie vastzit, blijft alles verstoppen. Maar met de regelmaat van de klok komt er wel wat boven water, bijvoorbeeld via veilingen, tentoonstellingen of een catalogue raisonné.

Gestolen, aangeslagen of verkocht

De nazi’s hebben veel kunstwerken aangeslagen, maar er werden ook gedwongen verkopen georganiseerd. ‘Sommige kunstwerken werden gewoon verkocht,’ aldus Oosterlinck, die zich specialiseert in de kunsthandel tijdens de oorlogsjaren.

Het is tegenwoordig moeilijk om een belangrijk kunstwerk in de handel te brengen zonder ‘geschiedenis’

Op het einde van de jaren ’30 lag de handel quasi stil, maar tijdens de oorlog werd er flink wat verhandeld. ‘Omdat velen massaal geld verdienden en niet in vastgoed konden investeren, stopten ze hun geld in kunst. Dat zorgde voor een heropleving van de handel en deed de prijzen serieus stijgen’, merkt Oosterlinck op. Terloops merken we op dat er toen veel goedgelovige kopers waren zonder de minste kennis van kunst, die massaal bedot werden met vervalsingen!

Na de oorlog, zeker in de periode tussen ’48 en ’52 werden heel veel van die door de Duitsers aangeslagen kunstwerken geveild en kwamen zo in musea en collecties terecht. Dat ging bij wijze van spreken zo snel en niemand stelde zich veel vragen over de herkomst. Zo werden er veel belangrijke sporen uitgewist.

Maar nu komt alles weer boven en gaan zich ook meer en meer musea vragen stellen over de herkomst van kunstwerken die in de naoorlogse periode werden verworven. Het herkomstbewijs of de provenance wordt steeds belangrijker. Het is tegenwoordig moeilijk om een belangrijk kunstwerk, bijvoorbeeld een kubistisch tableau, in de handel te brengen zonder ‘geschiedenis’. Want iedereen is bang om gestolen bezit te verwerven. Dus ook in musea hangen er kunstwerken met een dubieuze herkomst.

Gevoeliger

In 2012 spoorde Polack nog een tableau op van Matisse in een Noors museum, oorspronkelijk eigendom van de galerist Paul Rosenberg, dat uitgeleend werd voor een tentoonstelling in het Centre Pompidou. Het werk werd tijdens de oorlog gestolen, verkocht en kwam vervolgens terecht bij een Noorse verzamelaar. Emmanuelle Polack is niet de enige die wijst op het belang van de herkomst van een kunstwerk en iedereen ook aanspoort om dit te onderzoeken, ook de tentoonstellingsmakers. De gehele kunstmarkt, inclusief de musea en veilinghuizen worden daar gevoeliger voor.

En niet alleen voor wat de Tweede Wereldoorlog betreft, want deze problematiek breidt zich uit. Denk maar aan de Armeense genocide in Turkije, waarbij heel wat Armeense families, waaronder ook nogal wat verzamelaars, hun bezit verloren. Maar deze genocide gebeurde veel vroeger toen er minder foto’s werden gemaakt van interieurs en collecties en stond ook losser van de kunsthandel. Het grote documentaire voordeel van wat er tijdens de Tweede Wereldoorlog gebeurde is het feit dat het vooral om werken ging uit de kunsthandel waar foto’s en documenten van bewaard zijn.

De specialisten verwachten ook dat dit soort opsporingswerk in de komende jaren wordt geïntensifieerd, niet alleen met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog, maar ook tot de huidige oorlogstoestand in het Midden-Oosten waar er een drukke handel is in gestolen kunstwerken uit musea, collecties en archeologische sites. Wie nu dus dergelijke stukken verwerft, kan de herkomst beter dubbelchecken. Het is nu al zo dat de grote veilinghuizen archeologische vondsten die recentelijk op de markt kwamen en niet uit oude collecties komen, niet meer afhameren. Bijgevolg wordt het moeilijk om dit soort goederen te verhandelen of verzilveren.

Voor wie meer wil weten

Le Pillage de l’Europe (Nicholas Lynn)

Le Musée disparu (Hector Feliciano)

L’art de la défaite (Laurence Bertrand Dorleac)

Les Carnets de Rose Valland (Emmanuelle Polack)

Ook op het net vind je veel informatie en kan je ook terecht op het vermaarde Art Loss Register, een Amerikaanse database van de verloren Joodse collecties, en Errproject.org dat dieper ingaat op de Duitse plunderingen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content