‘Je kunt je niet voorstellen wat mensen in een zwak moment ter hoogte van hun bilnaad laten zetten’

‘Zedenverwildering vind ik echter een te mooi woord om het niet gretig te gebruiken’, schrijft columnist Jean-Paul Mulders.

In mijn omgeving zie ik de laatste tijd nogal wat sporen van zedenverwildering. Last heb ik daar niet van, want ik ben zelf ook een beetje verwilderd. Zedenverwildering vind ik echter een te mooi woord om het niet gretig te gebruiken. Ik weet nog wanneer ik het voor het eerst hoorde. Het was uit de mond van Jozef Oost, van wie we in het derde middelbaar Latijn kregen. Hij was priester-leraar: die uitgestorven soort die bijgezet kan worden naast de stegosaurus en de dodo.

Meneer Oost had een scherpe blik maar wellustige lippen, die altijd vochtig leken. Daarmee kon hij woorden als zedenverwildering prachtig uitspreken. Op een dag las hij voor uit Ovidius. Wij konden daar ons hoofd niet bij houden, stijf als we stonden van de hormonen. Opeens legde hij zijn boek neer en schamperde: “Parels voor de zwijnen!” Hij zei dat een keer of drie, met steeds vettiger ‘aa’ en groeiende nadruk, tot hij er zelf van in de lach schoot. Meneer Oost was geen priester-leraar van geboorte. Je had de indruk dat hij, op andere plekken en in andere tijden, evengoed zijdehandelaar geworden kon zijn, meesterspion of thrillerschrijver. Hij leek op Hercule Poirot, vertolkt door David Suchet.

Je kunt je niet voorstellen wat mensen in een zwak moment ter hoogte van hun bilnaad laten zetten.

‘Parels voor de zwijnen’ werd een van mijn favoriete uitdrukkingen, naast ‘dat klopt als een zwerende vinger’ en ‘de knuppel in het hoenderhok gooien’. Meneer Oost bleef in het college opgesloten met telkens weer nieuwe hordes aanstormende varkens, terwijl ik spannende dingen beleefde en de wereld veroverde. Hij was een van die schaarse leraars die mij bijbleven. Soms dacht ik weleens, als ik in een zweefvliegtuig kroop of de tatoeages van een vrouw bewonderde in het schemerdonker: wat zou meneer Oost daarvan hebben gevonden? Meestal moest ik dan lachen. Je kunt je niet voorstellen wat mensen in een zwak moment ter hoogte van hun bilnaad laten zetten.

Voor het eerst in al die jaren haal ik Jozef Oost door het orakel van de zoekrobot. Google weet mij te melden dat de priester-leraar vorig jaar op een blauwe dinsdag is gestorven. Een artikel in de Krant van West-Vlaanderen bevat zinnen uit tijden van vóór de zedenverwildering. Ze staan zo ver van mij af dat ze doorgeseind lijken door de Marslander: ‘Zijn broer Willy werd scheutist-missionaris. Zus Lieve trad binnen bij de Zusters van Pittem. Broers Daniël en Paul blijven actief in de landbouw.’

Ik heb nooit geweten dat meneer Oost ook echt uit een vrouw was geboren. Verstrooid werp ik een blik in mijn stadstuin met twee bomen. Op de stam van de grootste is, in helder zonlicht, de scherpe schaduw van een kruis te zien. Het meet ongeveer dertig bij dertig centimeter; de dwarsbalk zit netjes op een derde van de bovenkant. Het is zo onontkoombaar dat het er met graffiti en een sjabloon lijkt te zijn opgespoten.

Nooit eerder is daar zoiets verschenen.

Wonderen zijn voor mannen uit de mode. Toch voel ik kippenvel, het soort dat je bij muziek kunt krijgen. Een teken, grijns ik. Een laatste parel voor de zwijnen.

Bij nader inzien blijkt het kruis een schaduw van de ladder van de buren, die slordig leunt tegen de tuinmuur.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content