‘Ik kan de keren niet meer tellen dat ik “mindmasker” getikt heb in plaats van mondmasker’

In de krant staat een artikel over de villa van Eddy Wally. Dochter Marina zegt dat ze de boel onderhoudt alsof haar vader er nog altijd woont. Dankzij een handvol foto’s kun je zelf binnenkijken, zoals mensen graag doen. Ik zie vergeelde krantenartikels in weelderig versierde lijsten. Eddy’s favoriete pluchen tijger ligt op de leuning van de fauteuil in de living. Een witte cape hangt aan een kleerkast in de slaapkamer.

Terwijl ik dit stilleven gefascineerd in mij opneem, aarzelend tussen hartzeer en gêne, ontvang ik een berichtje dat klinkt als een vallende ijspegel. ‘Hoe gaat het met jou?’, wil een boezemvriendin weten.

Ik schrijf dat ik mij voel als een Elviskostuum dat stof verzamelt. ‘Ik heb het zo stilaan wel gehad met mindmasker en anderhalvemeterwereld.’

Ik kan de keren niet meer tellen dat ik ‘mindmasker’ getikt heb in plaats van mondmasker.

Ik kan de keren niet meer tellen dat ik ‘mindmasker’ getikt heb in plaats van mondmasker, en ‘hoer’ als ik gewoon hier bedoelde. Meestal zijn typo’s ergerlijk, soms maken ze het woordbeeld spannender. Wie zou er een huisbaas willen als je ook een huidbaas kunt hebben?

Toen we vroeger droomden van de toekomst, dachten we aan vliegende auto’s en pilletjes die eten overbodig zouden maken. Die toekomst ligt alweer achter ons, maar we staan nog in de file en eten spruitjes. Wel typen we eindeloos berichten op te kleine toetsenborden, met een gepriegel de kleitablet waardig.

Ik probeer het tikken te beperken en mij toe te leggen op het lezen van klassiekers, zoals Lijmen/Het Been van Willem Elsschot of de alcoholische herinneringen van Jack London. Ik bak pannenkoeken en droom van vergeten lunaparken niet ver van de branding.

Wie zou er een huisbaas willen als je ook een huidbaas kunt hebben?

Om de paar dagen waag ik mij in de stad, tussen mensen die almaar minder levensecht zijn. Ik voel mij onbeholpen als ik met aangedampte brillenglazen door de Veldstraat fiets. Om het zicht niet geheel te verliezen, laat ik mijn mondmasker voorzichtig tot onder mijn neus zakken. Een kleuter strekt zijn arm uit naar mij uit en roept: ‘Die-heeft-em-nie-aa-aan!’ Je waant je in de DDR of zoiets.

Ik denk aan een scène uit Nineteen Eighty-Four, waar er altijd scheermesjes tekort zijn en kinderen hun ouders verklikken bij de Dunkpolitie: ‘Jij bent een verrader! Jij bent een misdenker! Jij bent een Euraziatische spion! Ik schiet je dood, ik vaporiseer je, ik stuur je naar de zoutmijnen!’

Boven de stad waar ik woon, cirkelen geregeld helikopters. Op de televisie is Big Brother gelukkig geil en morsig.

Vrienden van mij, voor de rest intelligent en fijngevoelig, waarschuwen voor doorgestoken kaarten en verborgen agenda’s. Ze zien de contouren van een totalitaire samenleving opdoemen. Toch lijkt de premier mij vrij onschuldig. Evenmin kan ik mij voorstellen dat Frank Vandenbroucke bij een wereldomvattend complot is betrokken. Wel spreekt hij je toe alsof je altijd naar Karrewiet kijkt.

Buiten waait de wind zonder weemoed of verlangen. Binnen schil ik een peer en orden de kruiden alfabetisch in de keukenkast. Ik prevel hun namen als waren het toverspreuken. Kaasjeskruid. Kardemom. Koriander.

Op de radio zegt iemand dat je tussen Kortrijk en Courtrai een halfuur verliest door wegenwerken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content