‘Ik droom van de liefde, maar in de webshop is die heden niet voorradig’

Columnist Jean-Paul Mulders mijmert over het leven in quarantaine.

De tuin is bladstil en ik denk aan twee gepensioneerde piloten van de Royal Air Force. Enkele jaren geleden kwamen ze mij opzoeken per gemotoriseerd zweefvliegtuig. Ze landden op het vliegveld van Wevelgem en vroegen of ik een vluchtje boven Kortrijk wou maken. Het leuke aan mijn leven is dat ik dingen meemaak die niet veel mensen meemaken. Dat is meteen ook het onleuke aan mijn leven.

Terwijl ik naar mijn hangmat kijk en denk aan de jachtpiloten, komen uit de keuken piepende en kreunende geluiden. Ze zijn afkomstig van de broodmachine, waarvan de kneedhaak en het mechanisme stilaan een dag ouder worden. De broodmachine is van het merk Panasonic. Dat schijnt zo’n beetje hét merk te zijn als het op broodmachines aankomt, zoals Fiat hét merk schijnt te zijn van campingwagens.

Ik droom van de liefde, maar in de webshop is die heden niet voorradig.

Terwijl ik brood en banket bak voor mijzelf en mijn naasten, droom ik van dingen waar ik vroeger nooit van droomde. Ik droom van campingwagens en van zweefvliegtuigen, maar op de wereld zit nog een ketting zoals op deuren in appartementsgebouwen. Je kunt ze maar op een kier openen om spiedend in de gang te loeren. Ik droom van levens in andere tijden, die onbeteugeld en weergaloos zijn. Ik droom van de liefde, maar in de webshop is die heden niet voorradig. ‘Klanten die de items kochten die jij hebt besteld,’ laat Amazon mij weten, ‘kochten ook de voegenkrabber van Gardena.’

Een jonge vrouw, die houdt van Dua Lipa en The Weeknd, drukt mij op het hart meer vreugde in mijn leven toe te laten en de weemoed af te schudden. Voor het eerst zie ik dat verlatingsangst zich ook als weemoed kan vermommen. In een poging los te laten, geef ik mijn oude schoolboeken mee met de ophaling van papier en karton. Travel light, lees ik in een schriftje van het vijfde middelbaar. Ik denk aan de man die zich tot doel had gesteld elke dag iets dierbaars weg te gooien.

In een poging los te laten, geef ik mijn oude schoolboeken mee met de ophaling van papier en karton.

Ik voel mij al lichter en waag mij in de buitenlucht tussen virussen en pollen. Ik fiets zelfs van Gent naar Oudenaarde langs het water. Als ik trein, tram of bus neem, heb ik wel flaporen, doordat het elastiek van mijn mondmasker te krap is.

In de krant staat dat er voor het eerst minder dan tweehonderd mensen aan de beademing liggen. Voorts is er het gebruikelijke nieuws over mensen die iets hebben gedaan dat dom is, kwaadaardig of bij voorkeur allebei samen. Soms doen die berichten mijn vertrouwen in de soortgenoten wankelen. Soms helpt het om dan door het raam naar buiten te kijken, waar de buurvrouw en haar kat zitten te zonnen schouder aan schouder. Het helpt om nieuwe stoelen te kopen of naar Nat King Cole te luisteren: ‘There’s a smile on my face for the whole human race.’

Intussen kroont het virus nieuwe helden en haalt oude van hun voetstuk. Als ik Marc Van Ranst intik – een mens moet iets doen, om de tijd te doden – blijkt hij vijf miljoen hits te hebben op Google. Dat is meer dan Annie M.G. Schmidt en Paul van Ostaijen samen. Toch heeft Van Ranst nooit zoiets leuks geschreven als Jip en Janneke of Marc groet ’s morgens de dingen.

Het is meer dan Old Shatterhand en Winnetou, een van de bekendste fictieve indianen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content