‘Ik blijf in mijn kot als ik niet naar buiten word gedreven door honger of hartstocht’

Columnist Jean-Paul Mulders reflecteert over corona- en betere tijden.

Het is zaterdagochtend en ik schrijf op mijn boodschappenlijstje: cornflakes, grenadine & vijgen. Boodschappenlijstjes zijn raadselachtige dingen. Ik vond er eens een, vastgeklemd op een winkelkar met zo’n knijper: champagne, aardbeien & condooms (extra glijmiddel). Meer stond er niet op te lezen. Ik dacht aan verliefde zielen met alzheimer.

Het is zaterdagochtend en het is kalm op straat, nu de minister van Volksgezondheid ons heeft opgedragen in ons kot te blijven. Was dat een uitspraak die toevallig ontsnapte? Of denkt zo’n minister bewust: ik zal nog eens iets zeggen dat plat is en dicht bij de mensen, dat is goed voor mijn stemmen? De kiezer houdt van premiers die op een rodeostier klimmen en ‘let the beast go’ zeggen. De kiezer houdt van ‘blijf in uw kot’ en van ‘zet die ploat af’. Dat wordt dan geremixt in liedjes en gaat viraal op Facebook. De kiezer houdt van scheve schaatsen, van mannen die het weten en van ministers van volksgezondheid die er zelf niet heel gezond uitzien.

Ik blijf in mijn kot als ik niet naar buiten word gedreven door honger of hartstocht.

Maar ik blijf dus in mijn kot, als gezagsgetrouwe burger. Ik blijf in mijn kot als ik niet naar buiten word gedreven door honger of hartstocht. Ik blijf in mijn kot en luister naar de radio. Mijn dochter van zeven spitst de oortjes als de nieuwslezer het woord hamsteren uitspreekt. Ik herinner mij hoe ik zelf ook de oren spitste, lang geleden, toen ik voor het eerst het woord hamsteren hoorde. Kleine zoogdieren zijn gebiologeerd door woorden waarin zich kleine knaagdieren verschuilen. Ik leg uit dat hamsteren een mooi woord is voor een minder fraai verschijnsel. Ik denk aan de Chinees die op straat in elkaar is geslagen en aan klinieken waar mondmaskers geroofd zijn.

Ik denk vaker dan anders aan vroeger, toen we rotsvast geloofden in de toekomst en antibiotica. Ik doe dan mijn best om niet te denken dat het vroeger beter was. Het gras was groener en de zon scheen vriendelijker. We maakten plezier met mensen waarvan we niet wisten dat ze uit ons leven zouden wegglippen op teenslippers.

Op mijn werktafel staat een ouderwetse mechanische wekker, nog made in West-Germany. Hij reisde met mij mee uit een verleden dat hij zelf wegtikte. De wekker is muntgroen, maar ik noem dat liever: medicinaal groen, omdat de kleur mij doet denken aan het kabinet van dokter Vandamme. Dokter Vandamme was neus-keel-oorarts in de Roeland Saverystraat. Als kind ging ik er regelmatig op consult met mijn grootmoeder. De zon scheen, alles was geneeslijk en de wereld een wachtkamer waar je Jan zonder Vrees las.

Dokter Vandamme is al jaren gesloopt nu, zoals ook het huis waar hij woonde. Soms wandel ik nog door de Roeland Saverystraat. Ik denk dan aan houten tongspatels en zeg ‘aaa’ als niemand het kan horen. Ik denk aan toestellen met een lampje waarmee je kunt kijken in oren, en die blijkbaar otoscoop genoemd worden.

Een jonge vrouw die daartoe geschoold was, keek onlangs in mijn oren. Ze zei dat ze mijn trommelvlies buitengewoon glanzend en mooi vond. Ik wist niet of ik dat als een compliment moest opvatten of als een medische vaststelling. Ik stamelde een woord van dank en zei niet dat zij vast een leuk stijgbeugeltje had.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content