‘Er groeit weinig poëzie tussen de financiën’

Jean-Paul Mulders mijmert in zijn column over de dingen des levens.

Lang geleden, toen ik een frisse knaap met sluike haren was, vond ik een job bij een uitgeverij met internationale vertakkingen. Cel, zo noemden ze de afdeling waar ik werkte. Het woordenboek omschrijft dat als: ‘afzonderlijk vertrek in een gevangenis’ of: ‘klein vertrek in een krankzinnigengesticht’.

Onze cel telde een tiental medewerkers. Er was ook een cipier, zoals je bij cellen vaker ziet. We hadden het soort baas dat in typologieën van bazen ‘de dictator of slavendrijver’ wordt genoemd. Van schrijven had hij weinig kaas gegeten. Dat belette hem niet om teksten van anderen te verbeteren op tenenkrullende wijze. Hij deed dat met een vulpen met groene inkt, zodat ik tot vandaag een afkeer van die kleur heb. Hij zat in zijn bureaustoel van zwart leder, die iets boven onze stoelen van stof was verheven. Op zijn bureau lagen de sleutels van zijn dure auto. Woord voor woord werd je tekst tegen het licht gehouden, op een manier die tegelijk bazig en onbeholpen was. Soms deed het denken aan een scène uit Der Untergang: de Führer valt aan met legers die niet meer bestaan. Zijn ondergeschikten durven niets te zeggen. Ze kijken naar elkaar, zweet glanst op hun gezichten.

Er groeit weinig pou0026#xEB;zie tussen de financiu0026#xEB;n.

Onze corebusiness was de financiële wereld. We schreven over de avonturen van banken en verzekeringen. De mensen die wij interviewden, vertelden niet veel dat het hart kon doen zingen. Er groeit weinig poëzie tussen de financiën. Het mag een wonder heten dat ik achteraf liefde voor het woord behield.

Gelukkig had ik fijne collega’s om het leed te verzachten. Een wist alles over modems en over heksen in de middeleeuwen. Een ander was een kei in databases, maar verslond in zijn vrije tijd het werk van de Portugese dichter Fernando Pessoa. Ik zie nog hoe behendig zijn vingers sigaretten van donkere tabak rolden. En hoe zijn ogen, achter ronde brillenglazen, voor deze wereld te gevoelig stonden.

Niet ver van onze werkvloer, in een industriegebied omringd door dichtslibbende snelwegen, graasden kangoeroes vredig op een weitje. In het benzinestation kochten we broodjes met kipcurry, die we verorberden te velde. De buideldieren kauwden medelijdend als wij na de lunchpauze terug naar onze cel moesten.

Lang heb ik niet gewerkt bij de cel bank en verzekeringen. Ik zie mijzelf nog op het perron staan nadat ik ontslag had genomen, met alleen wat onzeker talent om op te vertrouwen. De anderen hebben het langer volgehouden. Jarenlang had ik geen contact meer met hen. Onlangs hoorde ik dat er, van de tien collega’s, twee uit het leven gestapt zijn. Aan zulke dingen denk je, in deze maand van kerkhofblommen.

Een kwarteeuw na datum durf ik eindelijk Boek der rusteloosheid van Pessoa te openen. Ik voelde altijd al schrik voor die dichter, omdat hij zo donker en zo eerlijk is. ‘Ik beschouw het leven als een herberg,’ lees ik, ‘waar ik moet verwijlen tot de diligence van de afgrond aankomt.’

Dan waren wij toch optimistischer in onze geschriften. ‘In leven zit toekomst!’ jubelt de kop boven een artikel van toen.

Bedoeld werd Tak 21, een verzekeringsformule die fiscaal voordelig is.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content