Nathalie Cardon

‘Een mens met een virtualrealitybril op de neus ziet er ronduit zielig uit’

Nathalie Cardon Eindredactrice Knack Weekend

Nathalie Cardon vindt niks te banaal voor een goed verhaal

We vieren Nieuwjaar bij mijn zus. Twaalf gezelfteste mensen, plus een onverwachte aanwezige. ‘Maak kennis met de Oculus’, zegt mijn schoonbroer, trots als een jonge vader. Oculus klinkt als een onderwaterwezen uit een tekenfilm, maar het blijkt een bril te zijn. Meer bepaald een virtualrealitybril. ‘Het is verslavend’, neemt mijn zus over. ‘Zet hem op en je bevindt je in een andere wereld, waar je van alles kunt doen, van pingpongen tot zweefvliegen. Je komt in de mooiste kamers en landschappen terecht. En daarna wil je niet meer terug.’ Ik heb zelden zin in gadgets die me opgedrongen worden. Maar het voelt vertrouwd om geen andere keuze te hebben: toen we destijds als eerste gezin van de straat een computer in huis hadden, zat er voor mijn zus en mij niets anders op dan ’tennis’ te spelen, waarbij een vierkantje eindeloos zijn weg zocht tussen twee bewegende strepen. Het voelde ondankbaar om het enthousiasme van mijn vader niet te delen, maar mijn achtjarige zelf had het snel gezien: dit was een rage voor mannen die geen echte hobby’s hadden, over een paar maanden zou niemand nog over deze uitvinding spreken. Mijn vader moet rond die tijd voor het eerst gevoeld hebben wat er allemaal niet zou worden van mij.

Een mens met een virtualrealitybril op de neus ziet er ronduit zielig uit.

Toch kan ik het ook nu niet anders zeggen dan het is: een mens met een Oculus op de neus ziet er ronduit zielig uit. Hij tast vruchteloos rond, wankel op de benen, verdwaald in zijn eigen verhaal. Je zou ‘m behoedzaam bij de arm willen nemen tot er hulp aan komt rijden. Als mijn achttienjarige neef demonstreert hoe je, letterlijk ziende blind, kunt dansen met een robot, overvalt me een diep medelijden met iedereen onder de twintig. Is dit hoe ze over een paar jaar hun leven zullen leiden, fysiek vastgeklonken aan een verzonnen werkelijkheid die de onze, met al zijn beperkingen en verwarring, ruimschoots overtreft? Geklap weerklinkt, mijn beurt om de bril aan te binden. ‘Zit hij niet te los?’ vraagt mijn neef. Jawel, maar het beeld, dat beurtelings vaag en haarscherp voor mijn ogen bungelt, past bij mijn gevoel: ik ben een dancer in the dark geworden. Die blijkbaar moet pingpongen tegen een witte gedaante zonder onderlijf. Misschien is dit een bijna-doodervaring. ‘Go, tante!’ roept mijn nichtje. Met mijn niet-bestaande pingpongpalet in de hand kijk ik de niet-bestaande kamer rond. ‘Fok, dat is hier mooi!’ stoot ik uit. Ik ben normaal niet zo van de fok. Maar niemand heeft me verteld dat hier behalve een pingpongtafel ook een designzetel zou staan, en een tweepersoonsbed waarin je je de hele middag met een boek zou willen verschuilen. Weg familiefeest. Dit is de kamer in mijn hoofd die al die tijd bestond om naartoe te vluchten tijdens saaie vergaderingen of moeizame gesprekken, maar nu eindelijk ingericht is, door iemand met verstand van lichtinval. Pok-pok, klinkt het fictieve balletje. ‘Je verliest punten als je hem zo vaak laat botsen’, waarschuwt mijn neef. ‘Maakt niet uit, dit is puur recreatief!’ roep ik terug. Waarom ik roep, weet ik niet. Mijn witte tegenstander staart onbewogen voor zich uit. En smasht.

Ik ben een dancer in the dark geworden. Misschien is dit een bijna-doodervaring.

Vervolgens is het aan mijn vriend. Voor hem heeft schoonbroer iets anders voorzien. ‘Jij gaat met de bril op een film bekijken in een virtuele bioscoop. Je zult zien dat er een ander figuurtje in de zaal zit. Dat is een vrouw, of beter gezegd, de avatar van een vrouw die op dit moment thuis dezelfde film ziet met de Oculus op. Je kunt haar aanspreken als je wilt.’ Terwijl mijn zus de op handen zijnde Oculus-revolutie verder beschrijft, zie ik vanuit mijn ooghoek hoe de man met wie ik samenleef een parallel universum binnenstapt. Wie weet wacht hem daar een vrouw met zwierig blond haar die na het koken nooit de dop op de olijfolie vergeet terug te draaien. ‘Dat hoeft niet hoor’, hoor ik hem zeggen. Ik leg mijn taartvorkje neer. Trouw tot in elke dimensie, mag een mens dat eigenlijk verwachten?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content