‘De wereld wordt inclusiever, zolang het niet over geld gaat’

Voor de verjaardag van een vriendin gaan we sliptong eten in Damme. Ooievaars klepperen op het dak van het stadhuis. Het haardvuur knapt, er vloeit wijn en de dame blanche is met warme chocoladesaus.

We hebben het over een boek dat ze mij heeft uitgeleend. Zij vond het een wonder van vriendschap en troost, terwijl de stijl mij tegen de haren in streek. Ik was nog maar vier bladzijden ver toen ik de zin tegenkwam: ‘Het verse water gleed als een zijden koord door mijn keel, bood mijn maag even verkoeling en vormde daar een poeltje.’

Als het er zo gezwollen aan toegaat, hoeft er voor mij niet te worden gedronken.

Ons gesprek kabbelt van de letteren naar de wereld en wat daar de laatste tijd aan pret valt te beleven. ‘Dat ik oud en wit ben, wist ik al’, zeg ik. ‘Maar sinds kort heb ik ook recht op de titel van cisman. Mijn genderidentiteit komt op schrikbarende wijze overeen met mijn geboortegeslacht. Het is een kwaal die je liever niet onder de leden hebt.’

‘Als jij een cisman bent,’ wil mijn vriendin weten, ‘wat ben ík dan?’

Ik zeg dat zij tot de FLINTA*-personen kan worden gerekend: ‘ Female, Lesbian, Intersex, Trans en Agender. Het sterretje staat voor iedereen die in geen van voornoemde categorieën past, maar toch structureel wordt onderdrukt in de cispatriarchale samenleving.’

De wereld wordt inclusiever, zolang het niet over geld gaat.

‘Het leven wordt er niet simpeler op’, vindt mijn vriendin.

‘Jij bent nog wel oké’, troost ik. ‘Mijn soort wordt met pek en veren ingesmeerd omdat we overal de lakens uitdelen. Bij mijn weten heb ik nooit veel lakens uitgedeeld. Ik ontstop de gootsteen en stop gaten in de truien van mijn dochters. Mijn werkgevers zijn zonder uitzondering vrouwen en dat vind ik prima.’

‘Wanneer is dat eigenlijk begonnen,’ vraagt mijn vriendin zich af: ‘dat vrouwen mannen als erfvijand zien – en jongeren ouderen?’

‘Precies zou ik het niet kunnen zeggen, maar het was nog niet zo in de tijd van de rakettenbetogingen. Er stapten toen 400.000 mensen door de straten van Brussel. Mijn vader maakte een schilderij dat zou worden meegedragen: een doodshoofd dat aan een anker in de nucleaire winter was gekluisterd. Best wel leuk gedaan. De leiders van de betoging kwamen bij ons over de vloer en voerden lange gesprekken met mijn vader. Zij waren in de twintig, hij liep tegen de zeventig. Dat had geen belang. Wat telde, was hoe ze die smerige bommen buiten konden houden.’

Mijn vriendin vraagt: ‘En is dat gelukt?’ ‘Ze liggen er nog steeds’, geef ik toe. ‘Het laatste wat ik hoorde, is dat ze gemoderniseerd zouden worden.’

Van zulke dingen ligt niemand nog wakker, we hebben het te druk met elkaar te verafschuwen. Intussen worden het gas en de winkelkar onbetaalbaar, gaat de prijs van de huizen door het dak en verkassen de rijken fortuinen naar de Maagdeneilanden. De wereld wordt inclusiever, zolang het niet over geld gaat. In de wereld van het kapitaal blijft alles lekker neofeodaal.

Ons gesprek krijgt gelukkig een andere wending. We hebben het over haar dementerende vader, die een leven lang bij de Post gewerkt heeft.

‘In zijn jonge jaren leek hij op Saddam Hoessein’, zegt mijn vriendin. ‘Maar het was een schat van een cisman.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content