‘De besmettelijkheid heeft ook een paar zonnige kanten’

Columnist Jean-Paul Mulders reflecteert over venuskuiltjes en zijn tijd in quarantaine.

Opeens lijkt het leven een boze droom waaruit je niet kunt ontwaken. Met boze dromen heb ik ervaring. Als kind droomde ik vaak dat het oorlog was, door de verhalen van nonkels en tantes aan de koffietafel. Ik stelde mij voor hoe ik een diepe put groef en op de bodem wachtte tot de oorlog over was. Ook nu wil ik in schildpadmodus gaan voor enkele maanden. Dan kom ik boven, knipper tegen het licht en zie meisjes lachend in het zonlicht lopen.

Een vriendin heeft een schildpad die soms in haar tenen komt bijten. Ik was niet op de hoogte van het feit dat schildpadden bijten en dat tenen voedzaam lijken, vanuit schildpadperspectief bekeken. Mocht ik bijten, dan misschien ook wel in tenen. Het lijkt mij een prettig tijdverdrijf, als de grenzen zijn gesloten en er schaarste heerst aan witte kool en andijvie.

De besmettelijkheid heeft ook een paar zonnige kanten.

Ik lees op de nieuwssites dat de Belgische lingeriefabrikant Van de Velde mondmaskers maakt en dat beleggers een run on cash doen. Ik vraag mij af waar ik liever zou rondhangen: hier of in de Slag om Stalingrad. De Slag om Stalingrad lijkt mij erger, al heet Stalingrad nu Wolgograd en is er fastfood zoals elders. Er staat een monument voor de veertigduizend burgerslachtoffers. Het stelt een vrouw voor die een kind draagt terwijl er een bom op haar hoofd valt.

Enkele weken geleden nog schreef ik ergens dat ik een zwarte gordel in gemis heb: ‘Mensen, plekken, huisdieren en dromen: noem het en ik heb het al meermaals verloren.’ Nu besef ik dat dat grootspraak was en dat ik nog niet veel heb meegemaakt. De besmettelijkheid heeft ook een paar zonnige kanten. In mijn stadstuin zingen vogels die ik niet eerder hoorde en de luchtkwaliteit is als op een autoloze zondag. Op straat glimlachen onbekenden met een zweem van tederheid. Ik heb meer tijd om kip tandoori te maken, meer tijd om de kat te aaien en meer tijd om in fictie te vluchten. Dat laatste valt soms wel tegen. ‘2. Een hoofdstuk zonder enig goed nieuws’, lees ik in het boek waarin ik al voor de uitbraak was begonnen. ‘In de felle middaghitte begon ik me langzaam maar zeker beroerd te voelen. Ik had zelfs koude rillingen.’ Geen verhaal is zo sterk of het kan door de werkelijkheid in de schaduw gesteld worden.

In mijn stadstuin zingen vogels die ik niet eerder hoorde en de luchtkwaliteit is als op een autoloze zondag.

Ik denk aan alle bagatellen waarover ik mij druk kon maken: van de liefde die mankt tot kattenhaar dat aan beddengoed blijft plakken. In mijn schuiloord ontmoet ik een vrouw die een onbeschreven huid heeft. Ik denk aan een vrouw die tussen haar venuskuiltjes wilde laten tatoeëren: For amusement only. Ze had die woorden gezien op een flipperkast en ze waren haar bijgebleven. Ik vroeg wat venuskuiltjes waren en vond het geen goed idee van haar.

Op het moment van de dag dat de schaduwen het kortst zijn, waag ik mij ongemaskerd naar buiten. In de dichtstbijzijnde Albert Heijn koop ik biggetjes van fruitgum en een doos met rondeeleieren. Ze herinneren mij aan de rondeeleieren die ik kocht in betere tijden. De wereld was virusvrij en ik wandelde in de polders met een hond die Louis heette. Hij zwom graag in beken en joeg vruchteloos op eenden.

Louis is dood nu. Venuskuiltjes ken ik, maar ik weet niet wat een rondeel is.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content