Jean-Paul Mulders

‘Ooit zullen we het akelig vinden dat we op restaurant gezellig de ribben van varkens afkloven’

Jean-Paul Mulders Columnist voor Knack Weekend en schrijver

De inflatie giert ons om de oren en de mensen worden slapend arm. Bewindslui verwijzen naar de vroege jaren 1980, toen geld ook in spoedtempo minder waard werd. Ze vergeten erbij te vermelden dat de rente toen veel hoger was. Krijg je nu een lachwekkende 0,11 procent op je spaarcenten, dan streek je destijds tot dertien procent op met pakweg een kasbon bij de Belgische Arbeiderscoöperatie. Zoals wel meer mottige letterwoorden, is de BAC in de nevelen van de tijd verdwenen. Ik herinner mij wel nog het lelijke logo.

Naar de BAC ging ik vaak met mijn moeder, daar in die tijd waarin de dieren nog spraken en het volk vertrouwd was met sterfruit noch alpaca’s. Moeder ging er voor het geld, ik voor het speelgoed. Bij het plaçeren van een bepaalde som kreeg je een smurf cadeau ter grootte van een huiskat, die tegelijk een spaarpot was. Mais où sont les Schtroumpfs d’antan?, kun je François Villon parafraseren, de dichter die tegelijk een struikrover was. Waar zijn de smurfen van weleer gebleven? Op de rommelmarkt kom ik er nooit meer een met die schofthoogte tegen, maar zelfs kleine smurfen vervullen mij met weemoed. Mijn jeugd lijkt wel het paradijs nu.

Ooit zullen we het akelig vinden dat we op restaurant gezellig de ribben van varkens afkloven.

Behalve in banken en spaarkassen bracht ik er een aanzienlijk deel van door in ziekenhuizen. Daar lag altijd wel een verre kennis of nabij familielid op apegapen. Wat mij doorheen het grauw van de dag hielp, waren de levensgrote machines die gratis warme dranken verstrekten, met een gulheid die toen nog gebruikelijk was. Ik vond het fascinerende staaltjes van automatisatie, waarin een glanzend nieuwe toekomst sluimerde. Ik experimenteerde eindeloos met melk en suiker, terwijl verpleegkundigen glimlachend voorbijruisten. Ook las ik er romans die ik uit de gemeentelijke bibliotheek haalde. Ik verslond alles in die dagen: Amerika van Franz Kafka, Het vijfentwintigste uur van Virgil Gheorghiu en ander spul waaraan ik mij thans niet meer zou wagen. Ik was twaalf, er waren nog geen schermen en veel tijd om te doden.

In hospitalen leefde toen nog de vreemde overtuiging dat bloemen de gezondheid van zieken konden schaden. Dat had te maken met uitwasemingen die ruikers in de nacht afgaven. Als de avond viel, werden vazen en potten zonder pardon verbannen naar de gang, die er plots uitzag als de Gentse floraliën. De tulpen en de rozen: ik zie ze nog staan in die kille gangen die roken naar ontsmetting en koffie, met een vleug fresia of sering. Het blijft een rare bezigheid, denken aan bloemen die allang verwelkt zijn.

Ik vraag mij af of er nog één ziekenhuis ter wereld ’s nachts bloemen verbant uit de kamers. Het is maar een van de vele van-de-pot-geruktheden die we geloofden in die dagen. Zo heeft elke tijd zijn dwaasheden en fabels, vandaag is dat niet anders. Ooit zullen we het akelig vinden dat we op restaurant gezellig de ribben van varkens afkloven. Ik bereid alvast de toekomst voor en kweek oesterzwammen op het aanrecht, met koffiedik, water en broed dat ik bestelde bij een bedrijfje in Friesland. De roze schijnen naar spek te smaken.

Als het een beetje meezit, eet ik binnenkort omelet met zelfgekweekt gezwam.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content