‘Nergens voel je je Vlaamser dan in de file naar het containerpark’

‘Overal valt verzachting te vinden in woorden’, mijmert columnist Jean-Paul Mulders, terwijl hij aanschuift om oud gerief te dumpen in het containerpark.

Wij hangen de hangmat in de tuin, in een poging te doen alsof het leven honing en maneschijn is. Ik bezit twee bomen op deze wereld en die staan net iets te dicht bij elkaar om een hangmat comfortabel op te hangen. Soms heb je beter geen hangmat dan een hangmat die net iets tekortschiet.

Het leven schiet sowieso iets tekort, in deze dagen die aarzelen tussen saaiheid en schrik. Mijn oudste dochter (13) en ik besluiten samen het huis uit te mesten. Bij het opruimen botsen we op een paddenstoel waarin feeën woonachtig geweest zijn. Op onvoorspelbare ogenblikken, alsof hij bezield was, lichtte die paddenstoel op en verspreidde een toverachtig muziekje. ‘Nu ga jij iets weggooien,’ plaag ik mijn dochter, ‘dat magie aan je kindertijd toevoegde.’

Zij haalt haar schouders op en zegt: ‘Een rijke Chinees heeft dat ook maar bedacht om er geld aan te verdienen. Het was trouwens eng als dat ding je in het holst van de nacht uit een droom wekte.’

Mijn dochter is nuchterder dan ik en minder romantisch. Daar ben ik blij om. Ik denk dat je vlotter door het leven spurt zonder het vet van al die gevoelens.

Nergens voel je je Vlaamser dan in de file naar het containerpark.

Mijn dochter houdt van strakheid, van rust in het huis die rust in het hoofd schept. Zij vergelijkt mijn werkkamer met die van professor Perkamentus. Ik omring mij met robots, inktpotten, zandlopers, een wieg van Newton, vierhonderddagenklokken met wiegende balletjes en een klatergouden kat die mij geluk toezwaait – helaas somtijds vruchteloos. Zelfs een oude koffiemolen kan ik niet weggooien als ik zie dat mijn grootvader hem gerepareerd heeft, onhandig, in vergleden tijden vóór de maanlanding.

Ook van papier kan ik moeilijk afstand doen. Ik bezit nog opstellen waarop onderwijzers die lang dood zijn ‘flink!’ en ‘doe zo voort!’ schreven. Ik bewaar mijn oude agenda’s en kan zien wat ik uitvoerde op 24 mei 2006, mocht ik daar de lust toe voelen. Van verjaarde huurcontracten tot vergeelde liefdesbrieven: ik krijg het niet over mijn hart ze te versnipperen, al beperken ze mijn wendbaarheid.

In de kelder, achter een oude bak Rodenbach, vinden we het parasolletje dat op de kinderwagen van mijn dochter gestaan heeft. ‘Dit ding beschutte je voor de zon toen je een baby was’, zeg ik. ‘En nu ga jij dat in een container zwieren met brandbaar afval.’

Haar mondhoek verzacht even. Dan vermant ze zich en antwoordt dapper: ‘Ik vind herinneringen belangrijker dan spullen.’ Ze glimlacht met de superioriteit van wie geleerd heeft los te laten.

We moeten anderhalf uur aanschuiven in de Proeftuinstraat. Dat vind ik een leuke naam voor een plek waar iedereen zijn rommel gaat dumpen. Overal valt verzachting te vinden in woorden, maar nergens voel je je Vlaamser dan in de file naar het containerpark.

De man voor ons heeft zich goed voorbereid, in zijn pick-up vol steenpuin. Hij stapt uit en haalt uit een koelbox een pilsje en boterhammen. Zijn rust ontmoedigt als het beleg van middeleeuwse burchten.

De man kauwt. De wachtrij wordt korter. Mijn dochter leest het nieuws op haar smartphone. ‘Wat is een gigolo?’ wil zij weten.

Op de achterbank speelt de feeënpaddenstoel zijn laatste muziekje.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content