Jean-Paul Mulders

‘Het liefst bleef ik in feeën geloven tot in het woonzorgcentrum’

Jean-Paul Mulders Columnist voor Knack Weekend en schrijver

Jean-Paul Mulders mijmert in zijn column over de dingen des levens.

Mijn dochter heeft geraamtes en vleermuizen uitgestrooid op de vloer van mijn slaapkamer. Ik vind het grappig dat ze mij wil doen schrikken met dingen waarvoor ik nooit bang geweest ben. Tussen de doden voel ik mij veiliger dan tussen de levenden en een vleermuis – ach. Ik hield er een in mijn handen die onze hut was binnengevlogen in het zuiden van Frankrijk. Ze voelde tegelijk fluwelig en knokig aan. Ik had medelijden met haar onmachtige tandjes en was blij toen ik haar de vrijheid teruggaf.

Het gevaar komt meestal niet van wat er eng uitziet, zou ik willen zeggen aan mijn dochter. Verraderlijker is wat eerst te mooi lijkt en later zijn ware aard laat zien. Met zulke wijsheden moet je meisjes van negen echter niet lastigvallen. Liever ga ik met haar wandelen in de bossen. Mijn stad telt gelukkig nog enkele bomen waarop rector Rik Van de Walle geen studentenhome heeft neergezet, omdat daar nergens anders plaats voor was.

Je kunt er eekhoorns zien rennen en nu liggen er volop kastanjes, de wilde zowel als de tamme. De tamme hebben een pluisje, de wilde tellen minder maar hardere stekels op hun bolster. Het voedzame onderscheiden van het giftige: het is een vaardigheid die later nog van pas kan komen.

Het liefst bleef ik in feeën geloven tot in het woonzorgcentrum.

We zien een rafelige parasolzwam en sombere fluweelboleten. Het licht speelt tussen de bomen als in een schilderij van Manet of Monet, daar wil ik van af zijn. Over de waterspiegel krinkelt iets als in een gedicht van Guido Gezelle. Mijn dochter kijkt naar mij op en vraagt: ‘Geloof jij in de wensen van wimpers?’

‘De wensen van wát?’ herhaal ik. Het is mij niet duidelijk of ik haar goed verstaan heb. Sinds kort weet ik dat whiskers snorharen zijn, vandaar het merk Whiskas. Maar zij bedoelt wel degelijk de haartjes die langs de randen van onze oogleden zijn ingeplant.

‘Je weet wel’, zegt ze: ‘Als je een wimper wegblaast, dat je dan een wens mag doen. Geloof jij dat die wens dan uitkomt?’

Flessengeluk ken ik, en ook de wens die je mag doen als je in een mooie zomernacht een ster ziet vallen – al is dat eigenlijk maar stof dat in de atmosfeer verbrandt. Het was mij niet bekend dat het wegblazen van een wimper ook een nood kan lenigen of een hartstocht vervullen.

‘Ik weet het niet’, zeg ik aarzelend, bang om haar geloof in sprookjes te vroeg te beschadigen. Wat mij betreft, hebben Assepoester en Sneeuwwitje geen houdbaarheidsdatum. Het liefst bleef ik in feeën geloven tot in het woonzorgcentrum.

Op het gezicht van mijn dochter verschijnt een sluw lachje. ‘Ik weet het wél’, zegt ze: ‘Ik geloof niet in de wensen van wimpers. Ik heb al vaak een wimperwens gedaan, en bijna nooit werd die vervuld.’

Ik besef dat het rijk van de fantasie bijna uit is. De strijd tussen verbeelding en werkelijkheid is begonnen. Vanaf nu zullen kabouters en eenhoorns steeds vaker in het zand bijten. Dat vind ik jammer, want ik geloof minder in statistiek dan in wonder. Ik laat een mooi verhaal niet graag door feiten bederven.

Aan een boom kleven bleke houtzwammen. Misschien wordt het tijd dat ik zelf opgroei, maar ik verweer mij dapper en zeg: ‘Dat zijn elfenbankjes.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content