Columnist Jean-Paul Mulders reflecteert over zijn typcapaciteiten, draadloze oortjes en de liefde voor katten.
De kat kijkt vreemd naar mij en naar mijn vingers, die met ijzingwekkende accuratesse over het toetsenbord ratelen. Ik heb lange gelede grijporganen die snel en wendbaar zijn. Onlangs heb ik, voor het eerst in jaren, de snelheid gemeten waarmee ik blindelings tekst in een klavier kan kloppen. Ik kwam uit op 380 aanslagen per minuut, zodat ik volgens internet mag pronken met de titel van ‘ervaren typiste’. Tot sommige websites is genderfluïditeit nog niet doorgedrongen.
Ik tik zo vaak en gretig dat de ‘E’ en de ‘N’, blijkbaar vaak gebruikte letters, zijn weggesleten onder het geweld van mijn vingertoppen. Trots toon ik dat aan mijn twaalfjarige dochter: hoe papa de kost verdient met noeste arbeid. Zij is van mijn arbeidsethiek niet onder de indruk. Ik krijg dezelfde lauwe reactie als toen ik haar vertelde over mijn grootmoeder, die knopen ‘verzekerde’ van kleren die je nog maar pas gekocht had. Zo zorgde zij ervoor dat het garen niet loskwam dat slordig was aangebracht op industriële wijze. ‘Da’s goed voor haar, als zij haar tijd daarin kon stoppen’, geeuwde mijn dochter, om vervolgens vlijtig voort te whatsappen. Ik zit geprangd tussen een generatie die chillt en snapchat en een die sokken stopte en wegdook voor stuka’s.
Gelukkig hebben katten een langere levenscyclus dan smartphones.
Ik vertel een verhaal dat ik in de krant heb gelezen, en dat mijn tiener misschien wel zal boeien. Het gaat over de draadloze oortjes die zij graag onder de kerstboom zou aantreffen. Blijkbaar zijn die een gesel voor het milieu. Ze houden het na anderhalf jaar al voor bekeken. Je kunt ze niet repareren omdat alles aaneengelijmd is: kobalt, tin, wolfraam en een lithium-ionbatterij. ‘Het is verbijsterend dat zulke producten in deze tijd nog geproduceerd worden’, zegt een industrieel ontwerper die geïnterviewd wordt over de glanzende ondingen.
‘Wie het milieu wil sparen, moet terug naar de oortjes met draad’, preek ik als Mozes die van de berg afdaalt. Mijn dochter kijkt naar mij met ogen vol huiver. Onlangs maakten meisjes op school haar er attent op dat zij een oude gsm heeft. Het is waar dat wij het ding zes maand geleden kochten, dat wil zeggen: in de prehistorie, toen het leven schoorvoetend aan land kroop. Niets is wreder dan de dissecterende blik van de tiener die goochelt met bionische chips, haptic touch en OLED-schermen. Dat vind ik een lelijk woord. Het doet denken aan een Spaanse uitroep ter toejuiching.
Wat mijn dochter en ik ondanks de generatiekloof delen, is de liefde voor katten die altijd offline zijn. Wij hebben de onze nu zes maanden en gelukkig hebben katten een langere levenscyclus dan smartphones.
Zijn prooi is een haarlint dat ook een konijn is, met een kruisje als mond en rozig gewatteerde oren. Daar zitten wij wat mee te spelen, terwijl wij gedrieën kijken naar een natuurdocumentaire over katten in al hun verschijningen. We leren dat de roestkat een miljard geuren kan ruiken en dat de sneeuwluipaard de eenzaamste katachtige ter wereld is. ‘Hij kan wel twintig keer per uur sproeien’, zegt de commentator. ‘Zowel mannetjes als vrouwtjes doen het. Ze posten hun romantische status voor alle voorbijgangers.’
Ik denk aan de jonge vrouw die ik onlangs over Tinder hoorde klagen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier