‘Eenzaamheid laat zich moeilijk door een vragenlijst verschalken’

Jean-Paul Mulders mijmert over de dingen des levens.

Soms knaagt er iets in mij dat tussen vrieskou en vachthonger aarzelt. Het dierenasiel loopt leeg, want iedereen wil met een hond gaan wandelen of werken met een kat op schoot. Ze zeggen dat eenzaamheid de grootste plaag is van de tijd.

Ik doe online de test en beantwoord de vraag of ik een leegte om mij heen voel. Ik scoor zeven op elf. Vanaf drie vertoon je blijkbaar sporen van eenzaamheid. Ik denk aan het zinnetje ‘kan sporen van noten bevatten’, dat je terugvindt op tal van verpakkingen.

Eenzaamheid laat zich moeilijk door een vragenlijst verschalken. Hoewel ze meestal zwijgt, drukt ze zich vloeiend in vele talen uit. Er is geen plek waar zij niet kan komen. Ze zit in je maag en in het stof van de maan, waar een astronaut met een vinger voor altijd de naam van zijn dochter in schreef. Ze zit in de schildpad die zich ingroef in de grond, maar in de lente niet meer bovenkwam.

Eenzaamheid laat zich moeilijk door een vragenlijst verschalken.

Eenzaamheid is een gezel waarmee je niet graag wordt opgemerkt. Liever kuier ik langs de Graslei met een vriend. Hij draagt een zonnebril waarin ik mijzelf kleurrijk weerspiegeld zie. ‘Hoe gaat het met je?’ wil hij weten. Voor moeilijke vragen houd ik altijd een gemakkelijk antwoord achter de hand. Ik zeg: ‘ All work and no play makes Jack a dull boy.‘ De quote werd beroemd door Jack Nicholson in The Shining, maar ze schijnt al gesignaleerd te zijn in het jaar 1659. De herkomst is onduidelijk.

Een zin uit een film is natuurlijk een dooddoener. Maar het klopt dat het leven saai is geworden, terwijl ik saaiheid altijd het ergste heb gevonden. Soms lijkt de wereld zo opwindend als een afgekoeld kersenpitkussen. Ik mis kicks en vergezichten. Op sommige dagen is het spannendste wat ik doe zeeslag spelen tegen de computer. ‘A8-C8-E5.’ In de verte spat huizenhoog water op.

Mijn vriend zegt dat hij, ondanks de weerzin die hij voelde, is bezweken voor de verleiding. Sinds kort zit hij op Tinder. ‘Winkelen moet met een mandje,’ lacht hij, ‘maar je kunt ongemaskerd daten met wildvreemden.’ Toch vonden wij het minnekozen vroeger vanzelfsprekender. We kusten meisjes op La Bamba en het leven lag nog open. Later werd de liefde een landschap van hinderlagen, valkuilen, omleidingen, valse starts en doodlopende straatjes.

Ondanks de wegwerkzaamheden vind ik vlot de weg terug naar huis, waar het tijd wordt om te eten. Ik volg een recept met de rare zin: ‘meng de pasta onder de tomatensaus’. In de kast boven het fornuis ligt een zakje met toverbollen. Ik kan er zomaar een pakken, die in mijn mond laten smelten en mij over de kleuren verwonderen. Maar ik vind toverbollen niet meer zo groots en meeslepend als vroeger.

Aan het keukenraam, langs de straatkant, hangt al enkele weken een gedicht van Cees Buddingh’. Het bezingt de schoonheid van een kooitje met daarin een kanarie, een parkiet, een slavink, een glas water of een bos wortelen. ‘Maar het mooiste,’ vindt de dichter, ‘is eigenlijk een kooitje met niets erin.’

Ik denk aan de albatros, die dagen kan zweven zonder met zijn vleugels te slaan.

Ik denk aan dieren die worden verlaten als de grenzen weer opengaan.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content