Chris Dercon, directeur van het Grand Palais: ‘Op recepties en diners glip ik er weleens vandoor’
Chris Dercon (61) leidde de voorbije dertig jaar onder meer het Museum Boijmans Van Beuningen (Rotterdam), het Haus der Kunst (München) en Tate Modern (Londen). Hij werd in januari directeur van de Franse koepelinstelling Réunion des musées nationaux-Grand Palais.
Ik was bang om een slecht kunstenaar te worden. Als tiener tekende en schilderde ik vrij aardig, maar als jonge performancekunstenaar begreep ik snel dat anderen veel beter waren. Dan maakte ik me liever nuttig aan de andere kant, als een soort van doorgeefluik, iemand die dingen mogelijk maakt. Spijt heb ik nooit gehad. Expo’s bedenken en samenstellen, jong talent kansen geven, de komende jaren de renovatie van het Grand Palais in Parijs: ik ben altijd met spannende dingen bezig geweest.
Mijn wereld ging open aan het Heilig Hartcollege in Tervuren. Herman Cool was een fantastische kunstleraar die ons in contact bracht met popart, de alternatieve tv van de VPRO en zelfs de films van Jean-Luc Godard. Nadien had ik mentoren als Johan Leysen en Rem Koolhaas en maakte ik met Jef Cornelis en Stefaan Decostere kunstprogramma’s voor de BRT. ‘Maar jongen, dat moet je toch niet op tv tonen’, mopperden mijn ouders. (lacht) Maar ik heb mijn multidisciplinaire visie voor een stuk toch van huis uit meegekregen. Textiel, architectuur, urbanisme, verre reizen: die interesses dank ik aan hen.
Ik vind niets mooier dan een wachtrij voor een theater: een groep mensen die zich verzamelt om samen iets te beleven.
Ik wilde niet weg, maar ben gegaan naar waar er kansen waren. In België lagen ze begin jaren tachtig niet voor het grijpen. In Brussel was ik gelukkig: er gebeurden spannende dingen rond experimentele kunst, ik pendelde tussen de Vlaamse en de Waalse scene en mocht op Sint-Lukas lesgeven aan talent als Koen Theys, Ana Torfs, Harald Thys en Jos de Gruyter. Op gangmakers als STUK in Leuven na waren musea en andere culturele instellingen echter onneembare burchten, met weinig tot geen interesse in nieuwe dingen. Ik ben het andere uiterste: wat ik niet ken, boeit me eens zozeer.
Een museumdirecteur is geen alleenheerser. Vorige generaties hebben de kunsten daar flink mee vooruitgeholpen, maar vandaag werkt dat niet meer. Zonder teamwerk en specialisten die meer weten dan ikzelf ben ik nergens. Ik breng ideeën samen, hak knopen door en breng een visie naar voren, maar een museum draait niet om één figuur, laat staan een instelling die meerdere Franse musea verenigt zoals de RNM-Grand Palais.
Ik ben een doener. Een duidelijke opdracht, iets waarvan ik weet dat ik het kan en mag afmaken: beter kan ik het niet hebben. Maar achteraf wil ik me niet vastklampen. Museumbonzen die te lang blijven zitten, praten algauw over ‘mijn collectie’, ‘mijn publiek’. Bloeiende culturele instellingen steunen net op disruptie en transformatie. Dat kan een uitbreiding zijn zoals die van Boijmans Van Beuningen door Robbrecht en Daem destijds of een bredere programmatie, maar ook een wissel op de stoel waar je zelf op zit.
Als ochtendmens ben ik gehecht aan de uren tussen halfzes en halfacht – tijd die ik volledig voor mezelf bewaar.
Op recepties en diners glip ik er weleens vandoor. Bij lezingen in het buitenland blijf ik ’s avonds ook vaak op mijn hotel. Als ochtendmens ben ik gehecht aan de uren tussen halfzes en halfacht – tijd die ik volledig voor mezelf bewaar. Ik bereid me voor op de dag, schrijf een essay of maak een wandeling, maar dan doe ik wat ik wil.
Een culturele instelling is een work in progress. De wereld verandert voortdurend, en dus moeten musea en theaters met een open geest hun rol en invulling in de toekomst bevragen. In de Berlijnse Volksbühne lukte dat niet. Daar richtte de discussie zich vooral op de boodschapper. Kunstenaars die elders met open armen ontvangen worden, werden bij ons afgebrand – het volstond dat ik erbij betrokken was. Dat gaf voor mij vorig jaar de doorslag om een stap opzij te zetten, niet de persoonlijke aanvallen en pesterijen. Ik hou me zo ver van de sociale media dat ik de grootste bagger niet eens las – een zegen.
Voor mij is er niets mooier dan een wachtrij voor een theater of bioscoop. De rituele toeloop ook voor zogenaamd ‘moeilijke’ kunstenaars: dat is een vorm van assembling, mensen die zich verzamelen om samen iets te beleven, om even niet alleen en machteloos te zijn. Want het mag niet alleen om selfies en likes gaan – daar worden we alleen dommer van. We zoeken ook nieuwe vormen van samenzijn en plekken waar lastige vragen en tegenstrijdige visies wel mogelijk zijn, waar je geprikkeld wordt en zelf een mening kunt vormen. Het museum als autoritaire, eendimensionale tentoonstellingsruimte: dat is voorbij. rmngp.fr
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier