‘Als volwassene valt het niet mee de hartstochten uit je kindertijd te begrijpen’

Jean-Paul Mulders mijmert in zijn column over de dingen des levens.

De wereld is ontspoord sinds iemand ergens per abuis een wissel verkeerd heeft gezet. Toch koop ik jazzplaten, mix cocktails en voorzie de kat dagelijks van natvoer. Soms droom ik van het Sint-Amandscollege. Dat is herdoopt tot Guldensporencollege, sinds heiligen uit ons leven geweerd zijn. De Heilige Rita was nochtans praktisch, als patrones van de hopeloze gevallen.

In Kaboel paradeert de Taliban intussen met buitgemaakt legertuig van de Amerikanen. Een wereldmacht staat op instorten, maar ’s ochtends breng ik mijn dochter (9) naar school alsof er niets aan de hand is. Op de radio speelt een vrolijk liedje van The Beatles. Er zit een visser aan de waterkant ter hoogte van de Blaarmeersen.

Mijn dochter zegt: ‘Ik zou niet graag zo’n visser zijn die zit te turen naar zijn dobber in de ochtend.’

Ik lach: ‘Toch liever dat dan een vis die met een haak door zijn lip uit het water wordt gesnokt.’

Als volwassene valt het niet mee de hartstochten uit je kindertijd te begrijpen.

Ons gesprek komt op lokaas, hoewel mijn kennis daarvan eerder beperkt is. Ik zeg dat vissers de vis verschalken met maden en wormen, maar dat er ook valse vliegen gebruikt worden. Mijn dochter is van het type dat zich gemakkelijk in andere levende wezens kan verplaatsen, al hebben die vinnen of schubben. ‘Je denkt dat je je lievelingskostje krijgt’, zegt ze schamper. ‘Maar eigenlijk zwem je je dood tegemoet.’

Zo gesteld klinkt dat droevig, maar ik moet toegeven dat het zo’n beetje de kern van de sportvisserij is. Dode dieren liggen momenteel gevoelig. Haar cavia Lilly is nog maar net gestorven, terwijl mijn dochter naar Portugal op reis was. ‘Ik heb afscheid genomen voor een maand’, zei ze daarover. ‘Maar ik wist niet dat het voor altijd zou zijn.’

Met haar zwarte en witte vlekken zag Lilly eruit als een koetje. The Beatles zijn uitgezongen en ik zet mijn dochter bij de school af. Op de terugkeer zit de visser nog altijd roerloos aan de waterkant. Thuisgekomen tik ik ‘kunstvlieg’ in in Google. Een wondere wereld gaat voor mij open. Ik lees over grote en kleine, natte en droge, lichte vliegen en donkere. Het lokaas draagt namen als butcher, distressed damsel en hairy Mary. Lokken heb ik altijd een prachtwoord gevonden, maar ik wist niet dat er ook humor loerde onder de waterspiegel.

‘Er zijn twee hoofdgroepen kunstvliegen te onderscheiden,’ schrijft de auteur van de bijdrage: ‘de lokvliegen en de misleidende vliegen. De keuze van een kunstvlieg is lastig. Het is handig om verschillende kleurpatronen bij te hebben, want ze bijten soms niet op de ene kleur en wel op de andere.’

Vissen is een sport die mij als kind fascineerde, zoals ook duivenmelken trouwens. Ik dacht dat ik het later zelf wou beoefenen. Ik vond het indrukwekkend hoe die diertjes over berg en dal, van heinde en verre de weg naar huis terugvonden. Als volwassene valt het niet mee de hartstochten uit je kindertijd te begrijpen. Mijn fascinatie voor duiven en vissen blijkt verdwenen. Ik kan mij ook nog moeilijk voorstellen waarom ik rond mijn achtste met gasmaskers dweepte.

Wel voel ik nog altijd een passie voor onderaardse gangen, vooral als die licht beloven aan het einde van de tunnel.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content