M door de ogen van Beel
Onlangs zwaaiden de deuren van het nieuwe Leuvense Museum M plechtig open. Voor de architectuur tekende toparchitect Stéphane Beel. Hij uniformiseerde het woud aan verschillende stijlen, het complex van de oorspronkelijke gebouwen. Weekend.be nam een kijkje in het museum met Stéphane Beel als gids.
Oorspronkelijk huisvestte de locatie in het hartje van de Leuvense binnenstad drie culturele gebouwen: de openbare bibliotheek, de academie en het stadsmuseum Vander Kelen-Mertens. In 2001 bleef enkel het stadsmuseum over, waardoor men in de universiteitsstad hardop van een ‘museum van de toekomst’ ging dromen. Die dromen werden vertaald in een inhoudelijk concept en een architecturaal behoefteplan. Dat vormde de basis voor de in 2004 uitgeschreven architectuurwedstrijd.
Het bureau van Stéphane Beel kwam als winnaar van die wedstrijd uit de bus. “Na de uitslag zijn we snel gestart. Alles samen, van het eerste ontwerp tot de volledige realisatie, heeft het project vijf jaar in beslag genomen. En dat is voor zo’n ingrijpend plan toch wel erg snel”.
In zijn ontwerp moest Beel rekening houden met de bestaande gebouwen. Zo moest hij het tempelachtige fronton, dat beschermd is, behouden. Ook het voormalige academiegebouw en het oude huis Vander Kelen werden actief in het nieuwe geheel geïntegreerd. De aanbouw aan het huis Vander Kelen sneuvelde wel. “Dat gebouwtje was een soort tang op een varken. Niet dat het huis Vander Kelen een varken is”, lacht Beel, “maar die aanbouw was wel totaal ongepast. Hij stond de verzelfstandiging van de delen, die ik wou doorvoeren, in de weg.”
Een ander voor de architect essentieel element is de horizontale indeling. “Die zat er van bij de eerste schets in. Nadien is dat eerste ontwerp meermaals bevraagd. We hebben het plan met de ogen van de conservator, bezoeker en kuisvrouw bekeken. En vervolgens telkens opnieuw bijgeschaafd. Dat is ook nodig om meerdere lagen in de architectuur te integreren. Want indien een gebouw eenduidig is, dan is het geen architectuur.”
Ook burgemeester Louis Tobback deed zijn regelmatig zijn zegje. “De burgemeester is een veeleisende bouwheer. Dat zorgde soms voor pittige discussies, maar dat is zijn goed recht. En dat hij heel wat commentaar heeft op architecten, dat snap ik. Dat zou ik in zijn plaats ook hebben.”
Door die horizontale indeling loop je van de oude in de nieuwe gebouwen, zonder dat je het goed en wel beseft. En dat is een bewuste keuze. Want net zoals de Leuvense stadsslogan ‘Eeuwenoud – Springlevend’ wil ook museum M oud en nieuw versmelten. In zijn tentoonstellingen, maar ook in zijn architectuur. Al is er ondanks de eenheid ook een grote verzelfstandiging. “Het is één geheel met vier entiteiten”.
Het museum telt dus vier delen: twee nieuwe en twee oude. Die oude, bewaarde delen zijn volledig in ere hersteld. Zo is de kern van het oude huis Vander Kelen volledig gerestaureerd in zijn 19e-eeuwse glorie. De kleuren en het bladgoud zijn terug en er werden replica’s van de oorspronkelijke parketten gelegd. Daardoor kunnen de stijlkamers opnieuw volledig tot hun recht komen.
Ook het tempelachtige fronton met zuilengalerij kreeg een eervolle behandeling. Het doet tegelijk dienst als inkom van het nieuwe museum en als internationaal museumsymbool. “Eerst vonden we het té evident om van de portiek de inkom te maken. Maar uiteindelijk vonden we het dan weer té evident om het niet te doen”.
“Al is het tegelijk meer dan zomaar een portiek, het is een commentaar op de ingeburgerde museumarchitectuur. Bij deze portiek gaan de trappen namelijk niet naar omhoog, maar moeten de bezoekers net afdalen naar de inkom”.
Beel heeft er bewust voor gekozen om het nieuwe gebouw de oude portiek niet te laten raken. “De grote uitkraging van de nieuwbouw reikt naar de oude portiek, maar hij raakt hem niet. De overdekte buitenruimte die zo ontstaat voor de inkom wil de voorbijganger uitnodigen om het museum te bezoeken”.
Ook qua materiaalkeuze heeft Beel geprobeerd om eenheid te brengen in de zelfstandige delen. “De voormalige academie bestond uit baksteen, het dak van het Vander Kelen uit zwarte leien en de muren uit pleisterwerk. Dus zocht ik een vrij neutraal materiaal voor de nieuwbouw.”
Dat neutrale materiaal werd travertijn. “Ook om zijn luchtigheid, zijn veelzijdig gebruik en zijn reflecterende kwaliteiten heb ik dat materiaal gekozen. Ik wou een zekere luchtigheid brengen in de dichtbebouwde stad. Het is een poging om de donkerte een beetje te minimaliseren. Gent bijvoorbeeld werd in de jaren zeventig de witte stad genoemd, nu zie je er alleen nog baksteen”. Als de zon een beetje schijnt, zoals tijdens de opening, is het museum inderdaad een baken van licht. In Leuvense kringen kreeg M dan ook al ‘ster van de stad’ als bijnaam.
Naast de versmelting tussen oud en nieuw streefde Beel ook een versmelting tussen binnen en buiten na. Want voor Beel “moet het duidelijk zijn dat het museum in Leuven ligt”. Hij wil een dialoog creëren. Van de stad met het museum. En ook omgekeerd. Door zijn ligging in hartje Leuven is dat ook prima mogelijk.
Bovendien integreerde Beel in zijn ontwerp een aantal nieuwe doorgangen. Daarmee speelt hij in op de typische ‘verborgen straatjes’ elders in de stad. Zo loop je moeiteloos én langs verschillende kanten van de stad in het museum en terug in de stad. In één vlotte beweging. “Middenin de museumgebouwen heb ik een leegte gemaakt. Als reminiscentie aan de collegestructuur. Die semipublieke ruimte zorgt er mee voor dat het museum op een natuurlijke manier opgenomen wordt in de stad.”
Maar ook binnen in het museum blijft de stad aanwezig via de doorkijkjes en het dakterras. “Door de stad binnen te halen wil ik op een natuurlijke manier verschillende sferen creëren in het museum. En de bezoeker telkens opnieuw een verrassende blik op Leuven bieden. Bovendien kan de bezoeker zich via die doorkijkjes ook oriënteren.”
Omgekeerd kunnen toevallige passanten ook een blik werpen in het museum. “Om mensen een stukje van de binnenkant van het beest te laten zien hebben we aan de Vander Kelen-straat een raam geplaatst. Ook de sculpturen op de twee terrassen moeten tot een bezoek verleiden”.
Die terrassen zijn één van de kersen op de museumtaart. Vooral de tentoonstellingsruimte op het dakterras spreekt tot de verbeelding. Boven heb je een prachtig zicht op de stad. Erg uitnodigend voor bijvoorbeeld een vernissagereceptie, waarvoor ze onder andere in het Metropolitan Museum in New York hun dakterras ook gebruiken.
Een andere kers op de taart is de businessloge. Eén van de hoogst gelegen ruimtes in het museum met alweer een magnifiek zicht op Leuven. “Oorspronkelijk was de ruimte bedoeld voor een artist in residence. Maar de directie vond ze zo mooi, dat ze besloten heeft om ze als businessloge te gebruiken. Al kan ze ook gewoon in het tentoonstellingsparcours opgenomen worden”.
Voortaan bevat het museum ook enkele nieuwe, typisch museale functies. Zo is er een boekenwinkel, een kinderatelier en een museumcafé. Dat biedt een waaier aan streekproducten aan.
Die drie functies horen bij een hedendaags museum. Maar ook op andere vlakken is bij het ontwerp van een museum een aangepaste architectuur vereist. “Architectuur moet de kunst een goede partner geven. De kunstwerken moeten hun rol kunnen spelen. De architectuur mag bij wijze van spreken niet ‘kijk naar mij, kijk naar mij’ uitschreeuwen, maar ze mag ook niet nederig zijn. Optimaal is het als de twee in dialoog gaan met elkaar. De architectuur moet onafhankelijk, maar tegelijk erg plakkend zijn.”
Het museum omvat verschillende soorten ruimtes. Grote en kleine zalen. Met hoge en lage plafonds. Waar veel tot geen daglicht binnenvalt. “Ik wilde er voor zorgen dat elke soort kunst in elk soort ruimte kon. Oude kunst in de nieuwe gebouwen. En omgekeerd. Ook moesten er verschillende routings mogelijk zijn. Zo is de routing van de Van der Weyden-tentoonstelling pas tijdens de opbouw bedacht. Ik wou dus een totaalconcept creëren mét de nodige speelruimte voor de conservator”.
Tot dat totaalconcept behoorde ook de buitenverlichting en het buitenmeubilair. En ook de meubels binnen zijn van de hand van Beel. “De meubels bestonden al, maar zijn qua materiaal en kleur aangepast aan deze context. Ook de tapijten en gordijnen heb ik gekozen. Voor de inrichting van het museum zelf tekende Paul Vandebotermet. In eerste instantie konden zijn ontwerpen me niet enthousiasmeren. Ik vond zijn kleuren bijvoorbeeld te weinig complementair met de werken. Maar nu ik het geheel zie, vind ik het compleet mooi. Alle eer aan Paul dus voor de inrichting.”
“Waar ik zelf het meest trots op ben? Moet ik trots zijn? Misschien wel, mijn vrouw is het alleszins. Dan kies ik voor de redenering die aan het ontwerp ten grondslag ligt. Voor de fluïde ruimte die het museum is. Waardoor je het ‘at first sight’ begrijpt. En ook voor de poëzie van de ruimte, want voor mij overstijgt ze het functionele”.
Met Museum M heeft Leuven er dus weer een architecturale trekpleister bij. “Het lijkt wel of Leuven het centrum van de hedendaagse architectuur is geworden. Merkwaardig hoeveel moderne architectuur je hier vindt. Het is een verdienste van het stadsbestuur dat ze in zo’n klassieke stad zo sterk durven investeren in hedendaagse architectuur.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier