Verlaten fabrieken fascineren. De achtergelaten objecten stralen een vreemd soort poëzie uit, stille getuigen van een bedrijvig verleden. Haast dagelijks zoekt Bram Notebaert naar industriële vondsten. “Mensen zijn de gladheid van het moderne design beu. Het geeft niet wanneer een object versleten is, slijtagesporen zijn in.”

Insiders kennen Bram als medeoprichter van Depot09 in Gent, een gigantische loods waar je haast struikelt over de fabrieksvondsten. Depot09 pikte enkele jaren geleden als eerste de internationale trend op om samen met meerdere handelaars waren uit te stallen in één pakhuis net buiten het centrum van een stad. In dit geval op de Kleine Ring van Gent (zie p. 76).

Zelf bewoont Bram de onderste verdieping van een oud pand in het centrum, dat met zijn hoge plafonds een beetje doet denken aan een kleine fabriekshal. Hij kan er grote en hoge meubels plaatsen, zoals een fors gietijzeren bibliotheekrek uit de universiteit van Den Haag. Vroeger stond dit soort zware rekken in alle archieven en bibliotheken. Bram gebruikt het om er allerlei fabriekslampen op te exposeren. Zijn woning hangt er trouwens vol van. Hij omringt zich graag met wat hij allemaal vindt.

Bram heeft zijn ziel verpand aan verlaten fabriekspanden vol werktuigen en zwaar ijzeren meubilair. “Ik was er als tiener al gek op. Toen trok ik met m’n maten naar ‘De Groote Fabrieke’, de voormalige garenfabriek Leurent in het hartje van Avelgem, waar ik opgroeide. We gingen er rondneuzen, de sfeer van een verlaten atelier opsnuiven en al die oude machines, werktuigen en meubelstukken bewonderen. ”

Robuuste gebruiksvoorwerpen

Als student trok hij al door Henegouwen en Noord-Frankrijk, op zoek naar industriële spullen. “Maar ook hier stonden tot diep in de jaren negentig veel fabrieken en ateliers leeg, overal werd er opgeruimd en weggegooid. Prachtige objecten verdwenen in het oud ijzer, terwijl ze toen al in Parijs werden verzameld en verkocht voor aardige bedragen.” Van zijn diploma als milieuchemicus heeft Bram nooit gebruikgemaakt, na zijn studies ontpopte hij zich meteen tot industrieel antiquair.

Hij verkoopt zwaar meubilair, meestal gemaakt van metaal, soms van hout : ladekasten en archiefkasten, werktafels, rekken, stoelen en lampen. En ook het robuuste materiaal dat ontwikkeld werd voor laboratoria of archieven. Deze meubels van plaat- of gietijzer moesten generaties meegaan. Tot 1920 werden ze meestal op maat gemaakt in de fabriek zelf, nadien kwam de serieproductie op gang.

“Vanaf 1920, net toen ook het Duitse Bauhaus opstartte, begon de productie van industriële lampen, stoelen en tafels op grote schaal. De Bauhausarchitecten waren er gek op en hebben er zich ook op geïnspireerd”, legt Bram uit. Architecten als Le Corbusier kozen als wand- en bureaulampen de modellen van Jieldé en Gras, die nu door het succes van de industriële verlichting weer in productie zijn. De Bauhausontwerpers waren de eerste designers die geen conflict zagen tussen schoonheid en functionaliteit. Integendeel, ze hadden bewondering voor simpele gebruiksvoorwerpen zonder franjes of versiering, vervaardigd uit stevige materialen.

Aan zijn eettafel, uit een oude drukkerij, heeft Bram een uitzonderlijke reeks metalen stoelen staan met tot de verbeelding sprekende vormen. “Ze zijn allemaal op maat vervaardigd met een specifieke functie, zoals de beroemde Bienaisestoel, die helemaal verstelbaar is en die je toelaat in alle mogelijke houdingen te werken. Maar er zijn ook de ontelbare krukjes uit naaiateliers of de elegante Health Chair die Herman Sperlich in 1938 ontwierp, een bijzonder ergonomische veerstoel die extra bewegingen toelaat”, legt Bram uit.

“Enerzijds had je de grote fabrikanten, zoals het Franse bedrijf Holophane voor fabriekslampen en Tolix voor de stoelen, maar er waren zoveel meer ateliers die amper bekend zijn, zoals de Belgische bedrijven Le Chat en Fibrocit, die ook een soort Tolixstoelen maakten. Veel stukken dragen wel merktekens, maar je vindt er niet altijd iets over terug.” Niet alleen voor lampen en stoelen, maar ook voor archiefkasten en opbergmeubilair is de belangstelling groot. Zelf heeft Bram onder andere Straforkasten van de Forges de Strasbourg en archiefkasten van Fibrocit staan.

Industrieel design is populair en intussen hebben heel wat handelaars zich erin gespecialiseerd. Het aanbod is schaarser dan vroeger. “Destijds reed ik gewoon wat rond in België en kwam al snel thuis met mooie lampen, stoelen en tafels, maar die tijd is voorbij”, verklaart Bram. Hij zocht jarenlang in Frankrijk waar heel veel industrieel design werd geproduceerd, misschien wel meer dan in Engeland. De Fransen exporteerden het destijds ook al wereldwijd. Maar ook daar wordt het aanbod schaarser, hoewel er op de Parijse vlooienmarkt van Saint-Ouen best wat te bewonderen valt (zie p. 54). Nu trekt Bram niet alleen naar Oost-Europa, maar zelfs naar de States om in te kopen.

Is dit ruwe industriële design wel ‘leefbaar’ in huis ? Sommige meubelstukken hebben natuurlijk bijzondere formaten, waardoor je er heel veel plaats voor nodig hebt, maar de meeste objecten zijn zo te gebruiken. “Bovendien stel ik vast dat deze stijl meer succes krijgt omdat veel jongelui de gladheid van het moderne design beu zijn en houden van het ruwere, dat dan weer past bij de revival van de brute betonarchitectuur van het brutalisme. Veel mensen zijn tegenwoordig weer tuk op slijtagesporen”, legt Bram uit,

In zijn compacte flat bewijst Bram ook hoe goed je al die industriële relicten kunt combineren met vintage design. Zo staat er in de zithoek een mooi gepatineerde zitbank van de Sede die perfect past bij het rode Tolixtafeltje ernaast. “Dat komt doordat veel industrieel en designmeubilair uit de jaren vijftig en zestig door dezelfde fabrikanten of minstens met dezelfde technieken werd geproduceerd”, aldus Bram.

“Bovendien geeft dat ruwere industriële design mijn interieur een non-conformistische noot én het zorgt voor wat originaliteit. In tegenstelling tot veel vintage en nieuw design dat je overal ziet in winkels en magazines, zijn oude industriële meubels en lampen meestal origineel en ongewoon van vorm, en daardoor een eyecatcher in het interieur, zoals die draaiende tandartstafel in mijn zithoek. Geen enkele designer kan zoiets bedenken.”

Tekst Piet Swimberghe & Foto’s Jan Verlinde

Bauhausontwerpers hadden bewondering voor dit soort gebruiksvoorwerpen zonder franjes, vervaardigd uit stevige materialen

Het ruwe industriële design geeft het interieur een non-conformistische noot en zorgt voor originaliteit

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content