DE SCHOTSE SCHEUR

Urquhart Castle torent boven Loch Ness uit. Eeuwenlang was dit een strategisch bolwerk, nu is het een toeristische topbestemming. © Ignace Van Nevel

Een wandelpad van vierhonderd miljoen jaar oud? Dat is grofweg de Great Glen Way in de Highlands. De route volgt een prehistorische breuklijn, van Fort William naar Inverness.

Natuurlijk is Heather trots op haar keukenraam, het lijkt wel een affiche van de Schotse dienst voor toerisme. Op de voorgrond sluipt een robotgrasmaaier over het gazon en doen vinken en sijsjes zich tegoed aan haar voederplank, op de achtergrond pronkt de Ben Nevis met zijn witte kruin. “Die zie je echt niet elke dag, meestal zit de top in wolkensluiers.” Stappers moeten op vier uur rekenen voor de beklimming van Schotlands hoogste (1346 m) en nog eens drie uur voor de afdaling. “Maar jaarlijks is er aan het eind van de zomer de Ben Nevis Race. Met honderden stormen ze dan de steile flanken op en af. De afdaling is vreselijk gevaarlijk, niet om aan te zien. Nuts zijn ze. De besten – zeg maar de geksten – klaren de hele race in anderhalf uur.”

“En daar, achter die bomen, stroomt de Spean, die zit vol heerlijke zalm. Maar een visvergunning is me te duur, ik koop mijn zalm in de supermarkt.” Hoe duur is te duur ? “Zo’n vislicentie kost vierhonderd pond (ruim 460 euro).” Elk jaar opnieuw ? “Nee, per dag.” Het is nog even wennen aan de laconieke antwoorden van de Schotten ; Heather is pas onze eerste gastvrouw.

Deze morgen zijn we vanuit Fort William beginnen te stappen tot hier, in Gairlochy. De garnizoensstad doet geen moeite om haar geschiedenis in de verf te zetten, al is er tweemaal zwaar slag geleverd om Fort William. Maar dat was in de dertiende en zeventiende eeuw. Vandaag promoot de stad zich liever als capital of the outdoor. Met de Ben Nevis en lochs naast de deur lokt de stad klimmers, zeilers, kajakkers, kanoërs, fietsers en uiteraard stappers. Fort William is het begin- en eindpunt van twee Schotse wandelklassiekers : de Great Glen Way en de Western Highland Trail. Die laatste komt helemaal uit Glasgow, 151 kilometer over de heuvels : een goeie week voor sterke benen. Wij stappen de rustiger Great Glen Way, die zal ons in een week tot in Inverness leiden, 117 kilometer noordoostwaarts. Het pad volgt de raaklijn van de twee tektonische platen die miljoenen jaren geleden (voor de liefhebbers : tussen het devoon en carboon) de Highlands meer dan honderd kilometer uiteenscheurden. Die breuk ziet er op de kaart van Schotland uit als een snoer van langwerpige meren, van de oceaan tot de Noordzee. Loch Ness is het grootste, het diepste en naar verluidt het monsterlijkste.

De Great Glen Way is perfect bewegwijzerd met lichtblauwe paaltjes. Bij de start in Fort William nemen we een bocht naar Caol, een slaapdorp dat aanspraak kan maken op twee lochs : de Linnhe en Eil. Meren zijn het niet, samen vormen ze één zeearm. Strandlopers profiteren van het laagwater om te foerageren, als in een versnelde film flitsen ze heen en weer over het geribbelde zand. Achter ons domineert de Ben Nevis het panorama. Zijn witte kop blijft twee dagen ons referentiepunt.

Voorbij Caol, aan een verlaten jacht- haventje, leidt het pad naar het Caledonian Canal. Dat kanaal is een vroegnegentiende-eeuwse moderniteit : om de scheepvaart te bevorderen en om militaire manoeuvres te versnellen, werden alle lochs op de Great Glen verbonden tot één groot kanaal : 107 kilometer lang. De graafwerken zelf duurden negentien jaar, maar voor alle mankementen en lekkages waren weggewerkt, was het 1848. Tegen die tijd bleek het kanaal te smal voor de nieuwste vrachtschepen. Nu varen er alleen nog plezierboten. Die moeten een flink hoogteverschil overbruggen, de puzzel met negentien sluizen was een taaie klus voor ingenieurs zonder computer. Vandaag passeerden we al aan Neptune’s Staircase, een imposant complex met acht trappen. Oorspronkelijk werden die allemaal manueel bediend, intussen heeft een hydraulisch systeem de doorvaart verkort van een halve dag naar anderhalf uur.

Na een stevig ontbijt bij Heathers keukenraam zetten we koers naar Laggan. Een rustige wandeling, zes uur langs Loch Lochy. De kuiten moeten alleen hun best doen tijdens het ommetje naar het Clan Cameron Museum, dat de jakobitische opstanden in de achttiende eeuw toelicht : Schotse clans steunden de verdreven katholieke koning Jacobus tegen de protestantse ‘staatsgreep’ van het Nederlandse hof. De terugweg naar Lochy loopt via Mile Dorcha, de Donkere Mijl, een holle weg tussen bosflanken, mysterieus gedrapeerd met dikke mostapijten. Bryologen (de zachte sector van de biologie) telden hier meer dan tweehonderd mossoorten.

De etappe naar Fort Augustus loopt al even makkelijk. Vijf sluizen is het Caledonian Canal er verwijderd van het Loch Ness, wellicht de beroemdste plas van Europa. Dat sluizencomplex moet een van de vaakst gefotografeerde plekken van Schotland zijn, Fort Augustus is al jaren het centrum van het Nessietoerisme. Maar nu zien de lokale handelaren het zaakje uit de hand lopen. Het stadje was zo vriendelijk om openbare toiletten te installeren en daardoor is het een obligate stop voor toeristencars die heel Schotland in één dag doorkruisen. Vooral de Chinezen hebben hier in geen tijd een slechte reputatie veroverd. “Tussen twaalf en zestien uur is het hier Chinatown”, zegt Jason van B&B Abbey Cottage. “Dan is de laatste groep verdwenen en kan het Schotse leven hernemen.” De lokale middenstand weet het spel nochtans perfect te spelen. Eén shop draait op flessen Loch Ness Water. Er is een bruisende en een platte versie, 2,50 euro voor 100 ml. Nauwelijks goedkoper dan de gelijknamige whisky. B&B-gastheer Jason : “Fantastisch toch, die vrije markt ? Uit mijn kranen loopt ook water van Loch Ness, precies op dezelfde manier gefilterd.”

Hoe zit het overigens met die andere Schotse specialiteit, de midges ? Alle reisgidsen waarschuwen voor die kleine, irritante muggen, wij hebben nog niets gemerkt. “Er staat wind, daardoor heb je er geen last van. Maar maak je geen zorgen, op Edinburgh Airport word je gecheckt, zonder beten van midges mag je het land niet uit.” Klopt het dat het midges-seizoen zich concentreert tussen half juli tot half augustus ? “Ongeveer juist,” zegt Jason, “helaas is het iets ingewikkelder dan dat, een beetje vocht en vijftien graden in de zon volstaan om de beestjes te laten ontwaken. Ik heb ooit meegemaakt dat ze in februari al aan het feest begonnen.”

DE HIGH ROUTE

De wind raast als gek over Loch Ness, geen wonder dat Nessie zich niet laat zien. Hij / zij heeft het meer ongeveer voor zich alleen, het water is nooit warmer dan vijf graden, te koud voor vissen. Maar het vriest ook nooit dicht. Op sommige plekken is het 240 meter diep. Een Schotse wiskundige met sinistere fantasie becijferde ooit dat de hele wereldbevolking in Loch Ness kan. Staand of liggend, ik wil het niet weten.

Vanuit Fort Augustus biedt de Great Glen Way twee opties : de high of de low route. Bij mooi weer zoals vandaag is er geen twijfel : de heuvel op. De benedenroute loopt door het vochtige bos, de kans op midges is er groter en je mist er het panorama over het loch. Na de vlakke etappes is de pittige klim trouwens meer dan welkom. Het rotspad slingert tussen berken en sparren, de lichtblauwe bewegwijzering lijkt pas gisteren opgepoetst. Boven komen we in een andere wereld, het witte veenpluis danst er in de felle zon. Ruim 27 graden, naar Schotse normen is dat een hittegolf. Alleen de voeten vinden nog wat schaduw van varens, de zon heeft verder alles in haar macht. Loch Ness lijkt eerder een lange smalle fjord dan een meer. Een lochcruise schuift geluidloos als een badspeeltje over de plas.

De eigenaars van Bracarina House in Invermoriston zien de stappers graag komen, maar hun stapbottines raken niet verder dan het tuinhuis, alle gasten krijgen er een paar kleurige crocs aangemeten. Het diner hebben we gisteren al telefonisch moeten boeken, want het dorp laat weinig keuze : verhongeren of een tafel bemachtigen in het driesterrenhotel Glenmoriston Arms. Het restaurant oogt als een bolwerk van Schotse traditionalisten : de barkeeper vind je nauwelijks terug tussen de whiskyflessen, overal liggen mosdikke tapijten met een tartanmotief, en de dieproze zalm heeft er zijn typisch witte belijning.

Ook de volgende trip, naar Drumnadrochit, lopen we over de high route, op het hoogste punt vierhonderd meter boven Loch Ness. We stijgen door een toegetakeld bos. Op de flanken liggen sparren en berken dooreengegooid als in een mikadospel. De ravage moet zeer recent zijn aangericht, want de berkenblaadjes ogen nog frisgroen. Was er vannacht een orkaan ? Loopt Joke Schauvliege de Great Glen Way ? Is Nessie aan land gekomen ? Een Schotse stapper is niet verbaasd over de kaalslag : “De bomen staan zo oppervlakkig geworteld op de rotsen dat er elk moment eentje het evenwicht kan verliezen en in een kettingreactie de hele omgeving meesleurt.” We stijgen verder en komen op een open plateau met de recent gebouwde View Catcher, een gigantisch wiel van gevlochten hout op een stenen sokkel. De doorkijk toont een groepje munros, ruim dertig kilometer verderop. Het lijkt wel een prototype voor een houten televisie. Alle bergen boven de drieduizend voet (ongeveer negenhonderd meter) noemen de Schotten een munro, ze hebben er 282. Fanatieke stappers kennen de munro baggers, die maken er een sport van om alle 282 toppen zo snel mogelijk op hun conto te schrijven. De snelste munroist is ene Stephen Pyke : 39 dagen, 9 uur en 6 minuten. Wie veel vakantie heeft en een uitdaging zoekt, kan terecht op een site (smc.org.uk/munros).

Drumnadrochit gaat prat op zijn Loch Ness Centre and Exhibition, het Nessiemuseum. Het toont alle wetenschappelijke expedities (sonar, onderzeeërs, bodemboringen) die bevestigen dat Nessie fake news is. Helaas een beetje saai en voorspelbaar. Grappiger, vaak zelfs aandoenlijk, zijn de zwartwitfilmpjes met lokale beroemdheden die het beestje wél hebben gezien. Huisvrouwen, postboden, schoolkinderen en een monnik vertellen trots hoe op die bewuste middag of op die mistige ochtend hun hart stilstond, en hoe zeker ze zijn van wat ze “met hun eigen ogen” hebben gezien.

We reppen ons naar Schotlands bekende ansichtkaart, Urquhart Castle (uit te spreken als ‘Urkhurt’). Vanaf de twaalfde eeuw werd de versterkte burcht eeuw na eeuw uitgebouwd, overvallen, vernieuwd, vergroot, geplunderd en weer opgebouwd. In 1690 zou het laatste garnizoen het bij zijn uittocht grotendeels opblazen, om te verhinderen dat rebellerende clans het nog konden gebruiken. Alle bruikbaars van daken en inboedel vond zijn weg naar boerderijen in de heuvels. Jaarlijks komen meer dan driehonderdduizend bezoekers naar de clean opgepoetste ruïne, vol heroïsche verhalen over clanoorlogen en over nationalistisch verzet tegen de Engelsen.

Als afsluiter krijgen we op weg naar Inverness toch een vleugje Schots weer. Dichte mist maakt de wereld klein: links en rechts vijftig meter heideplantjes en verder het eindeloze grijs. Lang duurt die troosteloosheid niet. De zon breekt door en de route kleurt ineens vlammend geel. Kilometers lang lopen we tussen hoge struiken gaspeldoorn, dat eruitziet als brem met stekels. Na een steile afdaling door een mossig bos komt de hoofdstad van de Highlands in zicht. We passeren het indrukwekkende, energieneutrale hoofdkantoor van Scottish Natural Heritage, wat sportvelden, winkelcentra en buitenwijken, om via de smeedijzeren Bught Bridge het mooie stadspark te bereiken : een eilandje in de rivier Ness. Nog een paar honderd stappen tot het eindpunt van de Schotse scheur : het rode, bakstenen kasteel van Inverness. Geen spectaculair slot-akkoord, maar het uitzicht over de gezellige stad is er wel de moeite. En op het dichtstbijzijnde terras is nog plaats vrij.

Tekst & foto’s Ignace Van Nevel

Fort William is Schotlands ‘capital of the outdoor’

Loch Ness: mysterieus, ijskoud en tot 240 meter diep

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content