Cappadocië

Eeuwenlang bewoonde men hier grotten, beangstigend hoog in de tufflanken uitgehouwen, terwijl er diep onder de grond hele steden lagen te wachten. Het unieke geërodeerde rotslandschap van het Turkse Anatolisch Hoogland brengt elk menselijk wezen in vervoering.

Eeuwenlang bewoonde men hier grotten, beangstigend hoog in de tufflanken uitgehouwen, terwijl er diep onder de grond hele steden lagen te wachten. Het unieke geërodeerde rotslandschap van het Turkse Anatolisch Hoogland brengt elk menselijk wezen in vervoering.

De grootste troeven in Cappadocië zijn Zelve en Göreme. Op die plaatsen zijn de fraaiste restanten te bewonderen van de woningen, kerken en kloosters die uitgehakt werden uit het tufsteen. Het landschap leest als een geïllustreerd geologiehandboek.

Ruwweg dertig miljoen jaar geleden duwde Afrika zo krachtig tegen het Euraziatische continent dat in Turkije bergketens omhoog geperst werden. Dat ging gepaard met vulkanisch spektakel en aardbevingen, de Turkse bodem beeft overigens nog geregeld.

Om het tufsteenverhaal te begrijpen, moeten we echter bij de vulkanen blijven, bij de Erciyes en de Hassan. Die twee spreidden een lavadeken van honderden meters dik over centraal-Anatolië. Een miljoen jaar geleden dommelden de vulkanen in, sindsdien schaven regen en wind het lavalandschap af, millimeter per millimeter. Het tuf – versteend gruis en stof – is een makkelijke prooi, alleen het hardste gesteente laat zich niet wegspoelen.

Soms zijn dat forse rotsen, maar Cappadocië is vooral beroemd om zijn zuilen. Hier en daar ligt er een blok op te balanceren of draagt de zuil een reusachtige puntmuts, net paddenstoelen: een poreuze kegel, piramide of zuil van tufsteen met een harde, beschermende deksteen erop. Feeënschoorstenen worden ze genoemd, een eervolle poging om de evidentste associatie – fallussen – te ontwijken. Sommige zijn tot dertig meter hoog.

De Byzantijnse roots

Göreme was eeuwen geleden een van de bloeiendste kloostercentra. Het Byzantijnse rijk (in 323 afgesplitst van het Romeinse rijk) kreeg vanaf de zevende eeuw geregeld Arabische invallers over de vloer. In de ondergrondse steden van Cappadocië wisten de christenen zich min of meer veilig. Verstoppertje spelen werd een tweede natuur voor de Byzantijnse christenen.

Ook later, toen de Mongoolse pletwals van Dzenghis Khan over Klein-Azië rolde, schoven de Cappadociërs simpelweg een rotsblok voor de toegang van hun schuiloord. Maar met de eeuwen groeide de tolerantie en waagde de ‘ondergrondse’ kerk zich in het daglicht. Vooral tussen de elfde en dertiende eeuw werden honderden kerken en kloosters hoog in de tufstenen bergflanken uitgehouwen en gedecoreerd met kleurrijke fresco’s.

Zelfs tijdens het Ottomaanse bewind, ruwweg van de veertiende tot de twintigste eeuw, trotseerden geïsoleerde gemeenschapjes de islamdominantie en hielden de Byzantijnse kaars brandend. Maar na de Eerste Wereldoorlog lag Turkije in de ramsj, alle grootmachten wilden wel een stukje. Atatürk veegde ze allemaal buiten. Armeniërs en Assyriërs waren al langer het slachtoffer van massale slachtpartijen, de Grieken werden verdreven.

Sindsdien staan de kloosters leeg, de uitgehouwen ruimten bleven decennialang vergeten of hooguit gebruikt door landbouwers als opslagplaats. Vandaag vormen ze een toeristische troef.

Mustafapasa – Sinasos

Mustafapasa is een bijzondere plek in Cappadocië. Tot na de Eerste Wereldoorlog woonden hier vooral Grieken, maar Atatürk gooide alles overhoop. De grote bevolkingsuitwisseling (1923) dreef uiteindelijk meer dan één miljoen orthodoxen naar Griekenland en ruim vierhonderdduizend Griekse moslims werden in één pennentrek Turk.

Veel huizen en kerken in Mustafapasa dragen nog duidelijk de sporen van die burencultuur. De ironie van het toerisme wil dat uitgerekend die Griekse roots aantrekkelijk zijn. Men komt naar de Ayios Vasilios kijken, de ongelooflijk mooie, witte, ondergrondse kerk Ayios Vasilios, of naar de achttiende-eeuwse Konstantin & Helena, midden in het dorp. Ook het hotel van Süleyman Öztürk lokt kijkers, het heet dan ook The Old Greek House . Toerismediensten gebruiken zelfs almaar vaker de oude dorpsnaam, Sinasos.

Kijk eens hier, kijk eens daar

Derinkuyu is vooral, zeg maar alleen, het bezoeken waard voor zijn ondergrondse stad. Die is zo oud als onze tijdrekening en bijna vijftig meter diep. In de regio moeten er ooit 36 zijn geweest, maar deze onderduikstad is de best bewaarde.

Verdeeld over acht verdiepingen vind je opslagplaatsen, wijnpersen, stallingen, slaapvertrekken en helemaal onderin een kerk. Bij invallen of oorlogsdreiging konden hier tot twintigduizend mensen een tijdlang spoorloos in verdwijnen.

Op de weg tussen Derinkuyu en Ihlara ligt het kratermeer Nargölu, een ideale picknickplaats. Nargölu is zo diep dat het water rechtstreeks contact heeft met het magma. Op één oever, waar het water lustig borrelt, kun je een warmwaterbad nemen.

De kloof van Ihlara is van een verbluffende schoonheid. DeMelendiz, een klaterend niemendalletje is verantwoordelijk voor het uitslijpen van een imposante canyon. De steile wanden zijn op sommige plaatsen honderd meter hoog, hier is de kloof smal, daar weer breed genoeg om akkertjes in aan te leggen of vee te laten grazen. Het orkest van ritselende populieren en nachtegalen houdt nooit op.

Onderweg passeer je de Slangenkerk en de Kerk van de Hyacint en zie je talloze vogels zoals de zwarte ooievaar, de zwarte roodstaart, die makkelijk te herkennen is aan zijn naam en de Syrische bonte specht, die een exacte kopie blijkt van onze bonte specht.

De Ihlarakloof is een gedroomde bestemming voor wie in één dag een recordaantal vogels en wilde bloemen wil ontdekken, en los van dat kijk-eens-hier, kijk-eens-daar een schitterend wandelpad.

Bron: Weekend Knack

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content