Toen de Nederlandse koopman Cornelius de Houtman in 1600 voor de kust van Bali het anker wierp, kostte het hem bijna twee jaar voor hij zijn bemanning zover kreeg dat ze weer naar huis wilden varen. Vier eeuwen later is het eiland nog steeds een door de goden gezegend paradijs, tenminste voor wie verder kijkt dan het strand van Kuta.

Toen de Nederlandse koopman Cornelius de Houtman in 1600 voor de kust van Bali het anker wierp, kostte het hem bijna twee jaar voor hij zijn bemanning zover kreeg dat ze weer naar huis wilden varen. Vier eeuwen later is het eiland nog steeds een door de goden gezegend paradijs, tenminste voor wie verder kijkt dan het strand van Kuta.

Nergens ter wereld zijn de goden zo nadrukkelijk aanwezig als op Bali, met zijn 5810 vierkante kilometer een relatief klein eiland en als hindoe-enclave een veilige oase in de bijwijlen woelige Indonesische archipel. Je kunt er niet naast kijken: de godenbeeldjes met monsterkoppen en rokjes in zwart-wit dambordmotief (dat de strijd tussen goed en kwaad symboliseert) zijn overal.

Feestelijke godsdienst

Maar ook al koesteren de Balinezen hun religieuze tradities als hun kostbaarste bezit en staat hun leven helemaal ten dienste van de drie-eenheid Visjnoe (de Beschermer), Brahma (de Schepper) en Sjiva (de Vernietiger), ze kennen geen bekeringsdrang en zijn merkwaardig tolerant tegenover buitenstaanders.

Al bij al lijkt het hindoeïsme een feestelijke godsdienst. Elke dag valt er wel iets te vieren en bij volle maan is de drukte bij de tempels ronduit frenetiek. Het grootste en heiligste tempelcomplex is Besakih, in nevelen gehuld aan de voet van de Agung-berg.

De tempelpoort met rechts de Kwade en links de Goede Geesten is mooi in zijn verweerdheid en vanop het hoogste terras van het complex heb je een schitterend uitzicht op de strooien meru’s (pagodedaken in verschillende verdiepingen).

Geen enkele inlandse chauffeur rijdt voorbij de Goa Lawah-tempel aan de zuidoostkust zonder iets te offeren. Bij de tempel hoort een grot met duizenden vleermuizen die een paar meter boven je hoofd hangen en een hels kabaal produceren. De hele grot heeft trouwens iets weg van een poort tot de onderwereld en de stank is navenant.

Nee, dan liever het Bale Kambang, een drijvend koninklijk paviljoen in een vijver met waterlelies in de voormalige hoofdstad Klungklung. In de schaduw zit een bewaker met kromme benen te slapen, de muzikanten van het obligate gamelanorkest zien er ook uit alsof ze elk moment kunnen indutten.

Vlakbij staat de Kerta Gosa, het ‘justitiepaleis’ uit de achttiende eeuw, waar onder een afdak drie brahmanen uitspraak deden over complexe geschillen. Op de zoldering staan verontrustend realistische fresco’s van de folteringen die de schuldigen moesten ondergaan.

In het straatbeeld zie je overal woorden die aan de Nederlandse kolonisatie herinneren: bloemen, kantor, olie, polisie. Maar de gemiddelde Balinees heeft duidelijk geen heimwee naar die tijd.

Vulkanen en rijsttafels

Het binnenland van Bali verkennen is een genot: er hoeven geen kilometers gevreten te worden, de wegen zijn in goede staat en de minibusjes luchtgekoeld. Je rijdt door desa’s waar de inwoners op de stoep satés grillen of specerijen verkopen. Of zomaar dromerig voor zich uit zitten te staren op een soort platform onder een banian, de majestueuze heilige boom.

Bali is een vulkanisch eiland: de vulkanen Batur en Agung zijn nog niet helemaal uitgedoofd; de laatste kende zijn recentste verwoestende uitbarsting in 1963. In hoogtestations als Penelokan, waar het een stuk frisser is dan in de rest van Bali, kun je voor een prikje rijsttafel eten. Het magnifieke uitzicht op de Batur en het bijbehorend kratermeer krijg je er gratis bij.

Maar de meest adembenemende vergezichten zijn toch die over de blank staande rijstvelden in terrasvorm: een bijna sacraal landschap in verschillende schakeringen groen, als van binnenuit verlicht door de weerkaatsing van het licht in het water.

Het eiland van de duizend tempels

En dan zijn er de tempels; Bali wordt niet voor niets “het eiland van de duizend tempels” genoemd. Een van de mooiste is de Ulu-Danu-tempel aan de oever van het Bratan-meer. Op een verhoog speelt de gamelan, het roerloze water van het meer weerspiegelt een boeddhistische stoepa en de elf daken van de tempel van de watergodin.

In Ubud werd de befaamde legong geboren, de goddelijke nimfendans waarvoor Bali zo befaamd is. In het Puri Saren Agung paleis wordt deze dans geregeld uitgevoerd voor de toeristen.

Het stadje is het hart van de Balinese kunst en de bewaarplaats van tradities, waar in het begin van vorige eeuw ook westerse kunstenaars zoals A.A. Sobrat, Gusti Nyoman Lempad, Walter Spies en Rudolf Bonnet hun schildersezel neerplantten.

Bron: Weekend Knack

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content