Antwerpen: De onderbuik van Antwerpen

© Stefan Dewickere

Op oude stadskaarten lopen ze bovengronds, de ruien, vesten en vlieten. Nu zitten ze verborgen onder de grond. Veel straten dragen nog hun naam, zoals Suikerrui en Kaasrui, Sint-Katelijnevest en Steenhouwersvest. Een ondergrondse wandeling.

Op oude stadskaarten lopen ze bovengronds, de ruien, vesten en vlieten. Nu zitten ze verborgen onder de grond. Veel straten dragen nog hun naam, zoals Suikerrui en Kaasrui, Sint-Katelijnevest en Steenhouwersvest. Ook de vlieten, brede inhammen in de Schelde die als binnenhaven werden gebruikt, zijn gedempt en werden pleintjes: de Sint-Jansvliet bijvoorbeeld. Een ondergrondse wandeling.

Gehuld in een waterdicht pak, op rubberlaarzen en gewapend met een staafzaklamp staat stadsgids Toon Livens ons op te wachten aan het Ruihuis op de Suikerrui. Wij krijgen ongeveer dezelfde uitrusting, op de zaklamp na. Wij moeten het stellen met een knijpkat : een zaklantaarn die je oplaadt door erin te knijpen. “Weet je waarom die zo heet en niet knijppoes of knijpmuis ?”, vraagt Livens. “Kat is de afkorting van katalysator.” En ik maar denken dat het afgeleid was van katjes knijpen in het donker. Maar vandaag zal ik nog veel meer leren, vooral over de stad waar ik al veertig jaar woon, want Toon Livens blijkt een vat vol Antwerpse wetenswaardigheden.

Hij neemt ons meteen al mee naar duizend jaar terug in de tijd, toen de Duitse keizer Otto II besliste om van Antwerpen een markgraafschap te maken, aan de grens van zijn rijk, want aan de overkant van de Schelde begon het graafschap Vlaanderen, dat aan Frankrijk toebehoorde. Of wij weten dat Antwerpen nog steeds een markgraaf heeft, vraagt Livens. Toevallig wel. En zelfs dat er een nieuwe is: Willem Alexander, die zijn moeder Beatrix markgravin van Antwerpen, koningin der Nederlanden en nog meer van dat fraais opvolgde. Maar daarmee houdt mijn kennis zo ongeveer op.

Dat Antwerpen op heuvels werd gebouwd, is nieuw. Ook dat het tijverschil van de Schelde in Antwerpen tussen vijf en zes meter bedraagt. En dat eb en vloed de dalen tussen die heuvels met meer of minder water vulden, en op die natuurlijke manier de stad omsloten, wisten we ook niet. Veruit het meeste van wat Toon Livens vertelt, is ons onbekend. Dat in geen enkele andere Europese stad zo veel cocaïne gesnoven wordt als in Antwerpen, bijvoorbeeld. “De UIA analyseerde het rioolwater en vond er elke dag twee gram per duizend inwoners in”, citeert hij uit De Standaard van 27 juli 2012.

Vette varkens

Voor we afdalen in ondergronds Antwerpen, geeft Livens een korte briefing. Claustrofobie is nergens voor nodig. We wandelen twee kilometer door gangen van tien meter breed en vier meter hoog. En voor de wezens die daar leven, hoeven we niet bang te zijn. Toch heb ik een paar angstige vragen. Wat is er waar van kolonies vette varkens? En van slangen en krokodillen? Livens lacht. “Slangen en krokodillen, dat zijn fabeltjes. En met die varkens bedoelt men pissebedden. Die zijn er inderdaad, en één soort spinnetjes: de boskaardespin. Dat is géén tarantula of zwarte weduwe, maar een klein spinnetje dat witte huisjes weeft tegen de muur. Ze is ook geen web-, maar een jachtspin. Nee, ze jaagt niet op toeristen, maar op insectjes.”

Antwerpen: De onderbuik van Antwerpen
© Stefan Dewickere

En hoeveel ratten zullen ons pad kruisen? “Weinig”, zegt Livens. “Als we er zien, rennen ze weg, want ratten zijn bang van mensen. Toen Aquafin in 1999 in de ruien begon met de aanleg van de riolering, was men bang dat Antwerpen zou overspoeld worden door een rattenplaag, maar niemand heeft er iets van gemerkt. De Antwerpse Waterwerken hebben rattenvangers in dienst en die kunnen aan bepaalde tekenen zien of er veel of weinig ratten zijn. Als er te veel zijn, wordt er vergif gestrooid.” Wat zijn die bepaalde tekenen? “Rattenpluimen”, zegt Livens. “De flora van de ruien: witte schimmelboompjes die gedijen in de modder waar ratten hun keutels droppen.”

In de helledonkere buik van Antwerpen schommelt de temperatuur jaar in jaar uit rond de zestien graden. Die constante temperatuur en de hoge luchtvochtigheid vormen de gedroomde biotoop voor de fauna van spinnetjes, pissebedden en ratten. We varen in een elektrisch bootje een eindje de rui op, vooral om te ervaren hoe dat was, vroeger. De rest leggen we lopend af. Bijna drie uur stappen we behoedzaam door modder en waterplassen, onze passen bijlichtend met onze zoemende knijpkat en Livens’ sterkere lichtbundel.

Antwerpen: De onderbuik van Antwerpen
© Stefan Dewickere

“De ruien vangen nog wel regen op”, zegt hij. “Bij hevige buien of onweer spuit het water de ruien in. En als het water in onze laarzen stroomt, moeten we vluchten door een van de nooduitgangen. Een paar maanden geleden was het zover, met een groepje schoolkinderen. Ik klom het verticale trapje omhoog en probeerde het putdeksel op te lichten. Plots werd er van bovenaf geholpen. Midden in een groep Nederlandse toeristen stak ik mijn hoofd naar buiten. Grote verbazing en hilariteit: ‘Nou man! Welke bank heb jij beroofd?'”

Het spuien van de Ruien

“De burcht van het markgraafschap lag ten tijde van Otto II tussen de Schelde en de Burchtgracht, en was amper 2,5 hectare groot”, vertelt Livens. Al in de elfde eeuw begon de stad uit dat krappe jasje te groeien en breidde de stad zich uit tot de volgende rui tussen de heuvels. Maar al snel werd ook die begrenzing te klein. Vanaf de twaalfde eeuw begon men te graven en zo ontstonden de vesten. Het resultaat was een stad met kilometers aan ruien, vesten en vlieten die verschillende functies hadden, zoals de stad afbakenen en bevaren worden door turfschepen. Maar het waren ook afvoerkanalen voor afval dat naar de Schelde vloeide, en ze leverden schoon water aan ververs, leerlooiers en watermolens.”

Antwerpen: De onderbuik van Antwerpen
© Stefan Dewickere

Lang geleden zat er vis in de ruien, maar naarmate de stad groeide, werden de ruien en vesten smeriger. Ambachtslui loosden er hun industrieel afval in, Antwerpenaren gooiden er hun pispot in leeg en ze sloten er hun privaat op aan, ondanks het strenge verbod. In de veertiende eeuw begon men in de ruien schuiven te bouwen: verticale sluizen. Schuiven gingen dicht bij hoogwater, dan kon het Scheldewater de stad niet in. Schuiven werden geopend bij laagwater, en het afvalwater liep de spuigaten uit, want zo heet dat: het spuien van de ruien. Tot 1980 had de stad een twaalftal spuigasten in dienst. Die moesten met hun vieren op straat met stokken schroeven in putdeksels losdraaien. Dat was zo’n vreemd gezicht, dat omstanders en voorbijgangers vaak vroegen wat ze deden. Het afgesproken antwoord van die spuigasten was : “Wij winden het uurwerk van de kathedraal op.”

Moosmeiers en strontboeren

De geschiedenis van de stad valt af te lezen aan de ondergrondse muren en gewelven. Voor specialisten als Toon Livens toch. “Een grillige opeenvolging van bogen toont aan dat de ruien op particulier initiatief overwelfd zijn”, zegt hij. In de middeleeuwen bleef het aantal inwoners toenemen, en de berg afval dus ook. Het spuien van de ruien mocht niet baten. Of toch niet afdoende. Vanaf de zestiende eeuw braken er geregeld, zo om de vijf jaar, epidemieën uit. De pest, die zelfs de Antwerpse ziekte werd genoemd, maar ook uitbarstingen van cholera en dysenterie, mazelen, tyfus en pokken.

Antwerpen: De onderbuik van Antwerpen
© Stefan Dewickere

Tot in de negentiende eeuw had Antwerpen daarmee af te rekenen. Dat had te maken met hygiëne en de drinkbaarheid van het water. De mensen dronken liever geen water, want dat was niet veilig. Bier was beter, want daarvoor moest het water gekookt worden — Antwerpen telde meer dan tweehonderd brouwerijen. Maar als er een epidemie uitbrak, bleven ook rijke mensen niet gespaard. Die beschikten meestal over een buitenverblijf om de stad te ontvluchten als dat nodig was. Rubens bijvoorbeeld had een kasteeltje in de buurt van Mechelen. Maar Isabella Brant, zijn eerste vrouw, overleed in 1626, het jaar van de grote pestepidemie, omdat ze te vroeg waren teruggekeerd naar Antwerpen.

Om die epidemieën tegen te gaan en Antwerpen te zuiveren, nam de stad maatregelen door vanaf de zeventiende eeuw subsidies te geven aan stedelingen die het stuk rui of vest voor hun deur overwelfden. En door gescheiden huisvuilophaling te organiseren. Een gruismeester kwam puin ophalen, er was een moosmeier voor huishoudelijk afval, dat als meststof verkocht werd aan boeren in de omtrek. Beerpachters haalden volle tonnen op en brachten ze naar de Sint-Jansvliet, van daar werden ze vervoerd naar Hoboken. “U bent toevallig niet van Hoboken ?”, vraagt Livens met een glimlach. “Nee ? Dan kan ik het u wel vertellen”, zegt hij. “Daar hebben ze hun bijnaam aan de danken. Zoals die van Wilrijk geitenkoppen zijn en die van Antwerpen sinjoren, zo zijn de Hobokenaren strontboeren.”

Antwerpen: De onderbuik van Antwerpen
© Stefan Dewickere

De zestiende eeuw was voor Antwerpen de Gouden Eeuw. De stad bloeide en groeide aan tot honderdduizend inwoners. Na Parijs was het de grootste stad van Europa. Maar het was lang geen rozengeur en maneschijn. Niet alleen braken de gruwelijkste ziektes uit, ook op godsdienstig vlak liep het grondig fout. Luther en Calvijn verkondigden hun protestantse leer, en ze hadden succes in de Nederlanden. In die mate zelfs, dat Antwerpen uitgeroepen werd tot calvinistische stad waar het katholicisme verboden werd. Dat leidde in 1566 tot de Beeldenstorm, toen calvinisten alle heiligenbeelden vernielden.

“Dat ging onze koning te ver”, zegt Livens. “Die koning, dat was de Spaanse Filips de Tweede, stuurde een leger naar het noorden. Eerst de hertog van Alva, daarna Alexander Farnese, maar het Spaanse leger is er nooit in geslaagd de Nederlanden weer onder controle te krijgen. In 1585 is Antwerpen gevallen, hét beslissende element voor de scheiding van de Lage Landen. Iedereen in de Zuidelijke Nederlanden moest weer katholiek zijn, protestanten en calvinisten werden vervolgd. Wie zich niet wilde bekeren, moest weg en velen gingen in Amsterdam wonen. De bevolking van Antwerpen was gehalveerd, er bleven nog slechts vijftigduizend sinjoren over.”

Jezuïetenstreken

Antwerpen kwam terecht in de contrareformatie, en dat was voor sommigen een zeer goede zaak. Rubens, Van Dyck, Jordaens en consorten kregen massaal veel opdrachten van kerken en kloosters om alles opnieuw te decoreren. De jezuïeten waren tijdens de reformatie verjaagd door de calvinisten, maar die hadden hun hielen nog niet gelicht of de jezuïeten kwamen terug en ze konden niet snel genoeg een kerk bouwen: de Sint-Carolus Borromeus. “We staan er nu pal onder”, zegt Livens. Overal zijn de muren en gewelven van rode baksteen, maar onder Carolus Borromeus is dat witte Balegemse. Noblesse oblige, nietwaar.”

Antwerpen: De onderbuik van Antwerpen
© Stefan Dewickere

“De jezuïeten zijn aan die kerk begonnen in 1614, nadat ze eerst twee kanalen hadden overwelfd, waarboven ze hun kerk bouwden”, zegt Livens. “Zeven jaar later was die al klaar. Over de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal had men maar liefst 170 jaar gedaan.” Hoe kon Carolus Borromeus zo snel af zijn ? “De architect was een jezuïet”, lacht Livens. “En er werkten ook straffe mannen aan mee. Rubens bijvoorbeeld, die heeft er maar liefst 39 plafondschilderingen gemaakt, die jammer genoeg verloren gingen in de brand van 1718. Hij had ook twee grote schilderijen gemaakt voor het hoofdaltaar, maar die zijn dan weer in 1773 in beslag genomen door de Oostenrijkers en hangen in een museum in Wenen. Carolus Borromeus werd in die tijd beschouwd als het achtste wereldwonder, gebouwd met veel marmersoorten uit Italië. De brand van 1718 heeft veel verwoest, maar de Mariakapel en het hoofdaltaar zijn nog origineel. De rest is heropgebouwd, met goedkoper materiaal dan het oorspronkelijke.”

In het Balegemse gewelf was een houten deur, en daar lag altijd een sloepje klaar om te vluchten, want je weet maar nooit, met die calvinisten en beeldenstormers… Maar kwatongen beweren dat het deurtje diende om stiekem naar het Schipperskwartier te gaan, naar de meisjes van plezier, een eindje verderop.

Lange Wapper

Een paar meter verder staan we precies onder het beeld van Hendrik Conscience op het Conscienceplein. “Toen hij in 1883 al zwaar ziek was, heeft men dit beeld opgericht”, zegt Livens. “Hij kon niet meer bij de inhuldiging aanwezig zijn, en een maand later was hij dood. De meeste Nederlanders hebben nog nooit over hem gehoord en dan vertel ik over de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. Dat hij een van de eersten was die in het Nederlands schreef, dat van hem gezegd wordt dat hij zijn volk leerde lezen. Over zijn beroemdste boek, De Leeuw van Vlaanderen, over de Guldensporenslag.”

Antwerpen: De onderbuik van Antwerpen
© Stefan Dewickere

Hendrik Conscience werd geboren in de Pompstraat in Sint-Andries, de Parochie van Miserie, in 1812, ten tijde van Napoleon, die van Antwerpen een oorlogshaven wilde maken. Waar nu het MAS staat, liet Napoleon links en rechts daarvan twee dokken graven voor zijn oorlogsvloot. Hendriks vader, Pierre Conscience, was een Franse schrijnwerker die naar Antwerpen was gekomen om aan die schepen te werken. Hij trouwde met Cornelia, een Antwerpse, met wie hij acht kinderen kreeg. Na haar dood trouwde hij opnieuw en kreeg nóg eens negen kinderen.

Hendrik had dus zestien broers en zussen, van wie de meesten jong stierven. En het scheelde geen haar of Hendrik had zijn volk níét kunnen leren lezen, want hij is bijna verdronken in de Burchtgracht. Als jongetje had hij een tamme kraai en die was in het water gesukkeld. Hendrik was hem achterna gesprongen, maar hij kon niet zwemmen. Op het nippertje heeft men hem eruit kunnen vissen, hij kwam er met de schrik af. Dat was in de tijd dat Lange Wapper nog door Antwerpen dwaalde, een kwelgeest die kinderen en dronkaards de stuipen op het lijf joeg. Hij verstopte zich in de ruien, kon zich piepklein maken, maar ook zo groot dat hij boven alle huizen uittorende. Af en toe dook hij op uit het niets en sleurde al eens een waggelende dronkaard het water in. Of dat was toch wat die thuis druipnat vertelde: “Lange Wapper heeft me te pakken gekregen.”

Toen het laatste stukje rui dicht was, zijn de verhalen over hem gestopt. Eindelijk zat de plaaggeest gevangen.

Ruihuis, Suikerrui 21, 2000 Antwerpen

Griet Schrauwen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content