‘Onderschat Harelbeke niet’

Gesprek met Wim Opbrouck over zijn artistieke roeping, zijn retour à la campagne, en de stilte als beloning voor de toneelacteur.

Hij trad op in Moskou en in Sydney, maar ook in Gent en in Watou, want hij is altijd onderweg. We treffen elkaar in Montpellier, waar hij een televisiefilm draait over koning Albert II en zich opmaakt voor de rol van voormalig premier Dehaene. Wim Opbrouck is zoals hij eruitziet: goedlachs, warm, gul, openhartig. Hij noemt zichzelf tijdens het gesprek gezegend omdat hij zijn ding kan doen. Maar wat voor ding is dat precies, en hoe geraakt een jongetje uit Harelbeke in de grote wereld ?

“Onderschat Harelbeke niet, Peter Benoit werd er geboren, de man die de Antwerpenaars leerde zingen en naar Parijs trok. Het is een gemeente met een grote muzikale traditie, fanfares leven er, en er is een zeer goede teken- en woordacademie. Mijn eigen vader wou altijd trompet spelen maar heeft nooit dat geluk gehad, het waren andere tijden. Zelf wilde ik heel graag kunstenaar worden, schilder vooral. Op school bleek de wiskunde een tragedie, en ik worstelde met wetenschappen. Mijn ouders stonden in het onderwijs, ik kreeg bijlessen maar mijn gedachten waren elders. Ik was bij de scouts en bij de Rode Valken (socialistische jeugdbeweging), liep muziekschool en volgde tekenles: het bruiste van alle kanten. Ik was gebeten door de happenings, door Nam June Paik, de Fluxusbeweging, door Gilbert & George, die gewoon gedurende 24 uur in een museum stonden.”

“De echte vonk is er gekomen toen ik twaalf was en er in Gent een groep bestond, de Parisiana, een kunstbende, die in de Limelight in Kortrijk een soort stoet organiseerde, gebaseerd op het werk van Fellini. Ze zochten figuranten en ik schreef me in. De prachtige wagens stonden op de speelplaats, en met enkele jongens moest ik De Dikke Madam dragen, een soort reuzin, een fat lady, niet folkloristisch, eerder kunstzinnig à la Fellini. Ik zag mannen met berets basques en grote walkietalkies aan lange tafels die alles regelden en veel rookten. Dat bohemien-artistieke begeesterde me, ik droomde ervan om erbij te horen, ging op mijn veertiende naar de Vooruit en dronk er limonade en kocht kunstboeken bij De Slegte.”

“Maar toen ik die Dikke Madam moest dragen voelde ik me slecht. Het zei me niks. Omdat ik op de wagen wilde staan, waar anderen hun ding deden. Dat was ambitie, zonder dat ik het besefte. Een drang om te spelen, te tonen, te exhibitioneren.”

Waarom wilde u de scène op?

Wim Opbrouck: Dat is een complexe vraag, maar in wezen wil je eerst en vooral iets vertellen. Of dat nu een verhaaltje is, of een liedje, ik ben acteur geworden omdat ik zo graag iets vertel. Maar je moet ook een publiek zoeken, aansluiting vinden bij andere vertellers want anders word je een eenzame verteller, en dat wilde ik niet zijn. In groep ben ik ook een soort akela, die de mensen bij elkaar houdt en die graag bij hen vertoeft. We zitten in een eigen wereldje, zoals je dat ook vindt in een filmploeg of in andere vakgebieden. Bij wielrenners bijvoorbeeld: je hebt de coureurs, de verzorgers, en de rest van de wereld bestaat niet meer. Er is niets mis mee om even te ontsnappen aan de rest van de wereld, die soms toch heel treurig is. Al moet je in mijn vak wel altijd een verbinding leggen met de echte wereld, omdat theater sowieso een spiegel is. To hold the mirror up to nature, die uitspraak van Shakespeare blijft nog altijd van tel.

In de groepen waarin ik ben terecht gekomen, merkte ik een zielsverwantschap. Ik zat bij mijn soort en dan begonnen we samen te vertellen, dingen te ontwikkelen. Het klinkt eenvoudig maar onderschat het niet: je stelt voortdurend je hart open en dan wordt er wel eens op getrapt. Je maakt je emoties openbaar, je legt je ziel bloot, en omdat ik een gemakkelijke verteller ben, vertelde ik in interviews vaak alles, er bleef geen geheim meer over. Ik was een open boek. Nu ben ik wat voorzichtiger geworden, maar er is ook schaamte en soms ook angst en onzekerheid. Ik sleep me soms naar de scène…

“Je gaat in depressie, je komt terug in euforie”, zoals Jean Blaute het verwoordde… Ik herken dat gevoel volledig, vooral omdat ik nogal een man van het worstcasescenario ben en je elke avond van nul herbegint. Ik heb nu een stuk gemaakt over Mark Rothko, ik vind het goed gelukt en toch krijg je altijd weer die kritiek, de goeie en de slechte. De meppen die je allemaal al gehad hebt met soms nog wat beleidsmatige opmerkingen. Het is soms wat veel om te verwerken en daarom heb ik besloten de rug recht te houden, wat er ook gebeurt. Je bouwt een pantser op om er ongevoelig voor te blijven, terwijl je anderzijds die gevoeligheid juist nodig hebt om scherp te staan.

Valt het vak te leren ?
Ik heb de studio Herman Teirlinck gevolgd en zo’n school moet er zijn als een soort referentie, een baken waartegen je je kunt afzetten, net zoals de academies waar je eerst verf moet leren mengen, alles komt te weten over primaire en secundaire kleuren. Om er daarna zelf wat mee te doen, dat liedje te maken dat van nergens komt. Of tenminste ergens vanuit alles wat je geleefd en gelezen hebt, want dat is je voedingsbodem.

Ik ben zeer graag op de Studio geweest, maar ik had ervoor al alles geleerd van Klaar Leyre, die toneelles gaf aan de muziekacademie Peter Benoit in Harelbeke. Een prachtige dame die ik al vaker de hemel in geprezen heb, en die mooie, moderne juwelen droeg van Lapponia. Ik kwam bij haar toen ik twaalf was en dacht dat ik van alles moest doen. Iemand van het vierde jaar las een gedicht voor van Neruda, en die jongen deed dat prachtig. Ze vroeg wat ik ervan vond, terwijl ik niet eens wist dat ik er wat van kon vinden. Ik stamelde dat ik het heel mooi vond, en ze vroeg me daarop om uit zo’n metalen Mewafkast die vol met poëziebundels stond, de mooiste en de beste literatuur denkbaar, drie boeken mee te nemen. De volgende keer hebben we daar een uur over gepraat, en vroeg ze me om wat dieper na te denken. Waarom was het mooi en was mooi genoeg? Kortom ze heeft al mijn zintuigen geopend en me een heel goede smaak bijgebracht. Echt goede smaak, op alle gebieden. Omdat ze geen acteurs van ons wilde maken maar mensen.

Ik doorliep alle jaren met haar, en de dag dat ik haar vertelde dat ik naar de Studio ging, zei ze: “Dat moet jij weten, ik ga niet zeggen wat je al dan niet moet doen, ik ga evenmin zeggen of je talent hebt of niet. Dat moet jij beslissen.” Ik ben haar daar eeuwig dankbaar voor.

Wat is talent? Ik krijg voortdurend ambitieuze ouders over de vloer die zeggen: “Mien zeune, t’é nen avokoat! Jij kunt spelen, je durft, je springt op tafel.” Terwijl ik nooit een tafelspringer ben geweest. Mensen die op tafel springen, kennen geen kwetsbaarheid. Je denkt misschien dat hier een grote beer voor je zit die niet verlegen is, maar ik ben kwetsbaar. En het komt eropaan die kwetsbaarheid, die schaamte, die angsten te parkeren binnen een veilige cocon die je zelf moet creëren, samen met anderen. Als dat veilig voelt, durf je alles, want dat veilige vangnet moet er zijn om te durven vliegen, en dan kan het je niet schelen als je met je kop tegen de muur loopt. Die rugdekking is zo fijn aan dit beroep, want je kunt je niet wegsteken, je valt meteen door de mand.

Je moet toch geleefd hebben om een goed acteur te zijn… Dat gevoel heb ik wel, ook al heb ik nog nooit iemand vermoord terwijl ik in het theater toch vaak bloed aan mijn handen heb gehad. Je hebt acteurs die in de huid kruipen van een personage en je hebt er die hun eigen rol spelen, maar ’t blijft een mengeling. Als de persoon eruitgevlakt wordt, dan zie ik alleen maar een historische figuur en acteren is meer dan dat. Er zit ook altijd de spiegel van Wim Opbrouck in, al moet ik die soms heel erg onderdrukken. Ik mag dan wel Mark Rothko spelen, ik ben me ervan bewust dat ik die mens niet ben, en dat jullie kijken. We maken een stilzwijgende afspraak dat ik Mark Rothko ben, gezien door mijn ogen. Want op toneel zie ik liever een bedachte kameel dan een kameel. En die bedachte kameel mag voor mij vijf bulten hebben, want hij is misschien juist daardoor nog meer kameel.

Georges Perros, die zo prachtig over toneel geschreven heeft, staarde zich niet blind op applaus. Hij vond veeleer dat de beloning van de toneelspeler in de stilte zit, en die stilte is me gaandeweg dierbaarder geworden dan de lach, ook al is die evenmin te onderschatten, als hij tenminste op een goede manier tot leven komt.

In deze tijd van nooit-stilte gaan mensen naar het theater terwijl ze van duizend en één andere dingen komen, nog snel hun mails willen checken, hun gsm afzetten, ze zelf als een pomp functioneren die nooit afstaat. Als theater goed zit, is er opeens die stilte, hebben we ze even uit hun wereld gehaald.

U leerde ongetwijfeld van voorbeelden.
Ik heb altijd zeer graag Jean Gabin aan het werk gezien, of Philippe Noiret, struise mannen die hun lichtvoetigheid wisten te bewaren. Die lichtvoetigheid heb ik geleerd op de Studio in de lessen ballet. We dansten klassiek ballet, jazzballet en Martha Graham, en ik deed dat tegen mijn zin. We leerden er ook schermen, een zeer goede oefening omdat schermen als een dialoog is, een vernuftig samenspel waarbij je mekaar voortdurend in de ogen kijkt, en beweeglijkheid leert. Struis, maar altijd licht, daar hou ik van. Ook omdat ik een hekel heb aan lompigheid. Noiret was altijd top en elegant. Gabin ook, en zelfs John Goodman.

Ik heb veel geleerd van Jan Decleir, met wie ik Ten Oorlog heb gespeeld, die theatermarathons. De gretigheid, de verwondering waarmee die man nog altijd naar de dingen kijkt, ze aanpakt. Zo respectvol. Hij gaf regie aan de Studio, en liet eerstejaars klank en licht doen, door te kijken leerde je zoveel en we deden dat plichtsbewust. Klaar Leyre had dat ook al, die had niets liever dan dat je te vroeg kwam en kéék, en ik probeer dat ook te stimuleren bij jonge gasten. Op tijd komen is niet goed genoeg, je moet al vroeg in het theater zitten, misschien valt er wel wat op te ruimen.

Als je gretig bent, kom je sowieso te vroeg. Ik ben daar ouderwets in en ook romantisch. Met Jan Decleir deed ik Midzomernachtsdroom, en Jan zegt opeens dat die grote, metalen tribune met al die stoelen erop andersom moet staan. ’t Was vrijdagavond, het personeel was naar huis, en hij stroopte zijn hemdsmouwen op en samen met een kompaan hebben we heel die tribune verbouwd en het decor veranderd. Dat duurde uren en achteraf smaakte die pint eens zo lekker. Dat respect voor een man van zijn envergure. Het is zo belangrijk om iedereen erbij te betrekken, omdat het geen alleenspel is, geen solo. Ik kan op mijn eentje geen koning creëren. Als de mensen rond mij doen alsof ik Boerke Pierlala ben, kan ik nooit een koning zijn, zij maken mij mee tot koning. En ik hen tot iets, je haalt zoveel uit elkaar, je bent niets zonder de anderen en dat maakt het zo avontuurlijk.

Wim Opbrouck woont in Bavikhove, een terugkeer naar de roots ? Na mijn studies in Antwerpen wilde ik zeer bewust terugkeren, droomde van een retour à la campagne, zo’n romantisch idee. Ik was ook verliefd op een meisje uit Harelbeke, met wie ik nog altijd samen ben, en ik kon er voor een appel en een ei een vlasschuur kopen. Ik heb er mijn kinderen zien opgroeien, school lopen in het rijksschooltje in de wijk. Als ik er na het werk terugkeerde, zag ik oma taarten bakken, en dat familieleven is een onschatbare ervaring als je goed overeenkomt. Nu is dat rootsgevoel minder, ik zou vanaf morgen totaal ergens anders kunnen wonen maar ik heb er nu mijn vrienden. Dat ik veel weg ben, maakt het ook draaglijk, want de drukte, dat akelige gevoel dat Vlaanderen bezet gebied geworden is, waar je nooit meer alleen bent als je onderweg moet plassen, drukt wel op me.

Ik heb een zeer druk leven, ook in mijn hoofd, en heb daardoor voortdurend de behoefte aan vluchtheuvels, zoek ze ook graag op. Vroeger moesten ze exotisch zijn, New York, noem maar op. Gaandeweg is dat veranderd, door een boek te maken over Kortrijk heb ik veel herontdekt. Ook dat er schoonheid is in Beauvais en in Harelbeke, als je tenminste leert het te zien. Onze provincie is Toscane niet, hoeft dat ook niet te zijn. Vroeger koesterde ik een ongelooflijk ideaal: waar ik zou wonen zou er geen industrie te zien zijn, ik zou helemaal geïsoleerd in de natuur leven. Nu ben ik daar milder in geworden, het hoeft niet perfect te zijn, ik heb de mensen die ik graag heb rond mij. Na het werk kan ik gewoon op de motor stappen, met de trein ben ik in drie haltes in Gent, en kan er ontbijten bij Simon Says.

Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content