Er zit een rood spinnetje in een doos in mijn wandelkleerkast, en als ik die doos open, dan houdt het zich dood. Het spinnetje is nog geen speldenkop groot, mocht het een fractie kleiner zijn dan het is, dan zou ik het zelfs niet kunnen zien, en toch is het zo bang dat ik er mijn duim op zou zetten, zo bang met het niets te versmelten. Zo klein dus zijn doodsangst en levensdrift, dat zij in een diertje kunnen worden opgeborgen dat kleiner is dan de nijnagel aan mijn pink.

Buiten kachelt intussen de wereld verder, met welhaast zeven miljard burgers die niets onaangetast kunnen laten, maar dagelijks met hun tien vingers grijpen naar dingen en van alles willen doĆ©n, zoals erwten eten en dubbel glas steken en naar het shopping center rijden en kleren kopen die mogelijks gestikt zijn door kinderen en hun matras vervangen door een nieuwe, ook al is die nog niet versleten, en zeldzame dieren fotograferen en nieuwe orchideeĆ«nsoorten kweken en King Fish burgers eten en blazen op vuvuzela’s en een watervliegtuigje van lego in elkaar steken, zoals ik eerstdaags van plan ben te verwezenlijken.

Een voordeel van zo’n jonge dochter is dat je je jeugd opnieuw beleeft en een legodoos kunt kopen zonder je te generen. Dol is zij inmiddels, ietwat in tegenstelling tot haar vader, op vliegtuigen, ballonnen en helikopters. Eens heb ik gevraagd wat zij nu het leukste vond van die drie, zij heeft toen een kortstondige denkfrons getrokken en verklaarde na ampel overleg met zichzelf, gedecideerd : al die dingen die door de lucht vliegen. Ik vraag mij af of ze dat geĆ«rfd heeft van die nicht van mij, die volgens de overlevering de eerste vrouwelijke parachutespringer was in BelgiĆ« en met wie ik in haar zoektocht naar kicks weinig gemeen heb. Ik ben een vreedzame planten-eter die van nature het gevaar schuwt en met verbazing kijkt naar diegenen die ermee flirten, bijvoorbeeld door bungee te jumpen of zich op de foor in allerlei richtingen om hun eigen as te laten wentelen. Of, met een zwierige beweging die verraadt dat zij daar plezier aan beleven, op de E40 ter hoogte van Jabbeke, met hun motorfiets met 180 per uur rechts een camionette in te halen van Alle chapewerken – Mario Vandenabeele.

Dit alles gaat door mijn hoofd terwijl ik op de man wacht die aan het fornuis een gele gasslang komt monteren in plaats van de zwarte, dat schijnt zo door Europa verordonneerd te zijn, je houdt het niet voor mogelijk waar die gasten zich mee bezighouden, terwijl er nog mensen van honger sterven in de wereld. Het is de tweede keer al deze week dat ik op de installateur van gele gasslangen wacht, de vorige keer is hij niet opgedaagd, zonder boe of bah. Daar ergens moet het verkeerd zijn gelopen, benevens op nog een paar andere plekken, toen de mannen die gasslangen installeren meer culot begonnen te krijgen dan de mannen die, om maar iets te zeggen, virtuoos altviool konden spelen.

Intussen gebeuren er gelukkig nog fijne dingen. Dit weekend, bijvoorbeeld, voerde ik een interessant gesprek met de bekende misdaadschrijver die eruitziet alsof hij in een vaatje olijfolie eerste pressing is gevallen. Ook wisselde ik van gedachten met een acupuncturist, die mij de beginselen van de face reading bijbracht en van wie ik leerde dat onze linker- en onze rechtergezichtshelft aanzienlijk verschillen. De rechter weerspiegelt hoe we werkelijk zijn, de linker hoe we gezien willen worden door de buitenwereld. Of dat klopt, weet ik niet, maar ik vond het een interessante gedachte en het leven zou saai zijn mochten we ons louter inlaten met wat tastbaar en onomstotelijk is.

Ook keek ik naar een sfeervolle film die Two Lovers heette en waarin het hoofdpersonage voor Ć©Ć©n keer deed wat ik vond dat hij moest doen, namelijk kappen met de vrouw die verliefd was op een getrouwde kerel en kiezen voor de vrouw die hem warme handschoenen gaf.

Ik zag iemand die een T-shirt droeg met foto’s van voetbalfracturen. Ik leerde dat frikadellen gemaakt worden van varkenslongen. Ik hoorde hoe de truc met het zakje chips in zijn werk gaat om gratis binnen te raken op muziekfestivals. Zo vorderde ik, het houdt niet op, weer een heel eind aan de universiteit van het leven. De verbazingwekkendste gebeurtenissen notuleer ik daarbij niet, want pour vivre heureux, vivons cachĆ©s, schijnt een zekere Jean-Pierre Claris de Florian gezegd te hebben – een mij verder onbekend, zo te zien niet al te vergevingsgezind type aan wie ook de spreuk rira bien qui rira le dernier toegeschreven wordt.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content