“Ik ben Evelien en u kent mij niet persoonlijk”, zegt een stem. “Ik heb een boodschap voor u. Van God. Bent u nog gelovig ?”

De vraag is nogal direct om door de parlofoon te worden beantwoord. “Ik heb sympathie voor uw boodschap”, zeg ik nerveus terug, “maar nu helaas weinig tijd.”

Ik moet mij dringend naar Brussel begeven, maar eerst dient het toilet nog ontstopt. Dat vertel ik niet aan Evelien. Ze zou denken dat ik haar uitlach, terwijl dat mijn bedoeling niet is. Ik heb respect voor de moed van mensen die op wildvreemde deurbellen duwen, of het nu is om mij boodschappen van God aan te smeren of stroopwafels ten voordele van het dieren-asiel. Misschien heb ik voor te veel dingen respect, denk ik soms. Misschien doe ik te hard mijn best. Zo heb ik de onweerstaanbare drang om zwarte mannen voorkomend te behandelen. Er moet er maar een op mij afkomen op de parking van de supermarkt, zo’n zwarte man die grijnst “niet bang zijn voor de zwarte man” en die beweert dat hij student is, al telt hij 45 jaren, of mijn gezicht plooit zich al in een welwillende glimlach. En maar behulpzaam doen, het is sterker dan mijzelf, alsof het mijn persoonlijke taak is alle vooroordelen en discriminaties uit de wereldgeschiedenis goed te maken. Alsof zwarte mannen een soort paradijsvogels zijn, vrij van het klootzakken-gen dat zich onder de blanken welig verspreidde.

De buitenthermometer wijst vier graden Celsius aan. Zonder aanwijsbaar verband daarmee denk ik aan mijn moeder, zoals zij vroeger mijn haartjes waste, terwijl ik een washandje tegen mijn ogen gedrukt hield. O heerlijke tijd, waarin het prikken van zeep veruit het ergste was dat je kon overkomen. Nu was ik zelf soms haartjes, terwijl mijn dochter het washandje tegen haar ogen klemt. Vorige week is zij erg ziek geweest, en dapper, met koorts die opliep tot 40,7 graden. Zij had voorzeker wel de Mexicaanse griep. Toen zij genezen was, sprak zij over een ezel die in de hoek zou moeten staan, omdat hij ia zegde en het beebeetje Jezus wakker maakte. Ook diende de vraag zich aan waarom Nijntje geen mond heeft maar een kruisje. Waarom de fles ketchup scheetjes liet.

Hoewel ik behendig ben geworden met het lange stalen werktuig dat rioolrat wordt genoemd, slaag ik er ditmaal niet in het toilet te ontstoppen. Wel lukt het mij mijn knokkels lelijk te ontvellen. Als ik in een vlaag van radeloosheid kokend water in de pot kap, springt die met een droge klak kapot. Woedend trap ik ertegen, en bezeer ook nog mijn been. Ik zou wel in de badmat kunnen bijten, maar laat dat dan toch maar achterwege. Tijd voor een nieuw watercloset, stel ik zo sereen mogelijk vast, al zal ik wel nooit zo’n charmant exemplaar meer vinden als het oude, met een chique zilveren hendeltje en op het porselein de piramide van Cheops. Daardoorheen loopt nu een lange barst. Ik word daar een beetje treurig van. Op dat toilet deden mensen al hun gevoeg toen ik nog in de kool zat.

Beneden gekomen, veel te laat en danig opgewonden, vind ik een kleurrijke folder in mijn brievenbus. Er staat een lachende zwarte man op, en een vrouw, en een dier dat een eland kan zijn of een kariboe, en een meisje op een paard, en een berg met sneeuw erop in de verte, en op de voorgrond geverniste vruchten zoals op de verpakking van ontbijtgranen. Binnenkort GEEN LIJDEN MEER !, prijkt in triomfantelijke letters boven het idyllische tafereel. “De zachtmoedigen zullen de aarde bezitten, en zij zullen hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede. God zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn.”

Dat is de boodschap die Evelien mij wou brengen van haar God. Hoewel ik ze te mooi vind om te geloven, moffel ik het foldertje in mijn binnenzak. Ik kan het niet over mijn hart krijgen het zomaar in de vuilnisbak te gooien, bij de stengels van de pijpajuin, de verpakking van een spaarlamp en een inmiddels behaard stuk pizza van de Italiaan om de hoek.

Reacties : jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content