Het noorden van Frankrijk heeft een mooie en vrolijke natuur, ondanks het oorlogsverleden, de vernielingen en de economische crisis. Zo’n natuur hebben de bewoners ook, plus een sterk identiteitsgevoel. Ze willen terug naar hun wortels en die zijn Vlaams.

De trots van de Recolletenberg is Wouwenberghof, een gerestaureerde boerderij op anderhalve hectare grond. “We hebben drie Vlaamse tuinen”, zegt boer-restaurateur Emmanuel. “Wat is dat,” vraag ik, “een Vlaamse tuin ?” “Dat weet niemand”, zegt hij ernstig. “Iedereen in deze streek legt ze aan, maar niemand weet exactement wat het is. En tout cas : de Vlaamse tuin is in. Overal ter wereld is het alles Vlaamse tuin wat de klok slaat. Kijk maar in de internationale tijdschriften over tuinieren. Zelfs de Britten haalden de mosterd in Vlaanderen.”

Ondanks zijn onwetendheid over Vlaamse tuinen, noemt Emmanuel uit het blote hoofd toch een paar soorten. “Een moestuin. Een bloemperk. Een kasteeltuin zoals die van het Rubenshuis in Antwerpen, veelal met fonteinen. En de hedendaagse tuin. Die is zeer gestructureerd, niets wordt aan het toeval overgelaten”, zegt hij. “Wij wilden ook niets aan het toeval overlaten. Hoe verder van het huis, hoe wilder de tuin. Hoe dichter, hoe soberder en strikter : buxus en taxus dus, in moderne, hoekige en strakke vormen”, zegt hij.

La ferme dateert uit het begin van de achttiende eeuw. Vijftien jaar geleden was het huis een bouwval, maar nu is alles opgeknapt, in kleurtjes van vroeger, zoals Vlaams blauw en Vlaams groen. Ik mag dan geboren en getogen Vlaams zijn, maar van Vlaams blauw of Vlaams groen heb ik nog nooit gehoord. Het eerste is grijzig blauw, zoals onze Vlaamse luchten op mindere dagen. Het tweede is koeienvlaaigroen. Ach ja, met een beetje goede wil en in historisch perspectief is dat ook Vlaams.

Boer Emmanuel en zijn gezin én zijn ouders wonen in een aparte vleugel van het pand, zegt hij. Heeft een boerderij vleugels ? Is dat geen privilege van vogels en paleizen ? Dat soort overpeinzingen overvallen me terwijl ik in de nette keuken verse soep eet, die gemaakt is met ingrediënten uit de moestuin. En door het raam kijk ik uit op een waarachtig breugeliaans landschap : zeer weids en met verschillende nevelige laagjes in de diepte, als coulissen van een decor. Licht glooiend. Vals plat, voor de wielertoeristen onder ons. In le pays de Cassel liggen dorpjes met namen als Godewaardsvelde, Eecke, Steenvoorde, Hazebrouck en Zuytpeene, die niet alleen verbonden worden door landelijke wegen maar ook door 250 kilometer wandel- en fietspaden.

Kere weerom, reuzegom

Nee, Frans-Vlaanderen is niet saai of plat. Er zijn heggen en wallen, moerassen en polders, bossen en bosjes. Wat hoger is dan tien meter heet er een heuvel, en wat hoger is dan honderd meter is een berg, men spreekt er zelfs over een bergketen. De molshopen zijn samen les Monts de Flandre.

Uiteraard hangen er legendes aan vast. Eén daarvan gaat als volgt : een koppel reuzen verplaatst een klomp aarde om een ravijn te vullen. Plots slaakt de uitgeputte vrouw een gil. De aardkluit valt, et voilà : de Kasselberg. Dat is meteen de hoogste die, amper 175,90 meter hoog, toch de omgeving domineert.

De legendarische scheppers van dit landschap, Reuze Papa (1827) en Reuze Maman (1860) zijn de oudste reuzen van Noord-Frankrijk, ze zijn zelfs opgenomen in het werelderfgoed van Unesco. Met het Wintercarnaval, dat is Vastenavond, gaat Papa alleen op stap, maar met het Zomercarnaval, paasmaandag, mag Maman mee en dartelen ze beiden uitgelaten door de straten van Kassel. De pret begint al om zes uur ’s ochtends. Honderden trommelaars wekken het dorp. Om tien uur dansen bendes als harlekijn verklede kinderen op dolle polkamuziek : het signaal voor de reuzen om zich te vertonen. Reuze Maman die ook Reuzaine heet, is 5,85 meter groot. Hij, Reuze Papa of Le Reuze, is 6,25 meter. Hij draagt het kostuum van een Romeinse legionair, zij dat van een garnalenpelster. Elk van hen heeft twee dragers, maar ook dan zijn ze zwaar : zij weegt 82 kilo, hij 94. En als het regent worden hun kleren doornat en wegen ze als lood, maar dansen zullen ze, weer of geen weer. Een hele dag dansen ze naar het pijpen van de fanfare flamande, die in het repertoire onder meer le Reuze-lied heeft.

Tegen middernacht is het welletjes geweest. Papa en Maman gaan naar huis. Mogen weer een jaartje rusten. Dat doen ze gehalveerd in de kelder van het bezoekerscentrum van Kassel. Hun bovenlichaam is aangekleed. Hun onderlijf niet : een houten geraamte met kijkgaten voor de dragers, onder de rokken van de reuzen. Jazeker, ook Reuze Papa draagt een rok : hoe moet dat anders ? Met broekspijpen en dragers ?

Pot’je Vlesch en Waterzoï

Kassel ligt op nauwelijks tien kilometer van de Belgische grens, dertig kilometer van Ieper, maar het is een reis door de tijd, naar grootmoeders tijd. Het dorp telt zo’n 2500 inwoners, de helft van honderd jaar geleden. Het wordt steeds meer een residentieel dorp, met buitenverblijven voor rijkelui uit Parijs en Rijsel. Maar doordeweeks is het er stil. Op het lege dorpsplein wandelt een oud meneertje met een hondje aan de lijn en een stokbrood onder de arm. Het meisje van de bloemenwinkel draagt tere plantjes naar buiten. Een kar die ratelt op de keien als in een lied van Wim Sonneveld.

Deze streek noemt men in Frankrijk Le coeur de Flandre, in het Nederlands Frans-Vlaanderen. Het wàs inderdaad Vlaams grondgebied, tot de derde slag bij Kassel werd uitgevochten, in 1677. Na die veldslag tussen de Nederlandse troepen van ene Willem van Oranje en het leger van Filips, hertog van Orléans en broer van de Zonnekoning, werd het een deel van Frankrijk en bleef dat tot de dag van vandaag.

Maar ondanks drie eeuwen Frans bewind willen veel inwoners terug naar hun wortels en die zijn Vlaams, of beter : West-Vlaams. Op de kaart van etablissementen als Au Lion des Flandres, In den Goedendag, ’t Kasteel Hof en Estaminet Flamand staan Pot’je Vlesch, Waterzoï en le Hutsepot. Ook de Beenhouwerie op het Kasselse dorpsplein maakt reclame voor ” vrai Potjevleesch !”

Ongeveer 50.000 Frans-Vlamingen zouden hun streektaal nog machtig zijn. Dat zijn vooral bejaarden, want de laatste vijftig jaar geven ouders die taal niet meer door aan hun kinderen. Vandaar een bizar experiment. Sinds het begin van dit schooljaar krijgen kinderen in drie lagere scholen lessen flamand : twee keer per week in het normale lessenpakket. De eerste les leerden ze over koleuren : hries, rowet, hroewn, heif, bruun, peurpel of wèt. (Voor niet-ingewijden : grijs, rood, groen, geel, bruin, purper en wit) “Tehoare nu !” maant de meester. En als die het samen hebben opgedreund, zegt hij : ” Stief wel !”

Twee Grote Markten

Ook de stad Arras heeft een stel reuzen, Colas en Jacqueline. Ze staan permanent in het voorportaal van het stadhuis. Dat stadhuis heeft een trouwzaal die beschilderd is met jonge meisjes met guirlandes en bloemen, met duiven en bloesems. En een feestzaal met een fresco waarop minstens achthonderd figuren uitbeelden wat men in Arras zoal deed : het land bewerken, kleren naaien, boeken drukken, huizen metselen, meubels maken, tapijten weven. Dat laatste maakte de stad beroemd : de wandtapijten van Atrecht, zoals de stad heette toen ze nog een grensstad tussen Frankrijk en de Lage Landen was. En Atrecht werd niet alleen wereldberoemd, maar ook steenrijk. Zo rijk en welvarend, dat één Grote Markt niet volstond. Het werden er dus twee. Grand’Place en Place des Héros, dat na de Tweede Wereldoorlog herdoopt werd om gefusilleerde stadsgenoten te gedenken, maar in de volksmond nog steeds Petit’Place is. Op de pleinen staan stadhuis, belfort en 155 gildenhuizen in Vlaamse barokstijl spiksplinternieuw te sprankelen, want alles is onlangs gerenoveerd. Niet dat het voordien nog origineel was. Tijdens de Eerste Wereldoorlog lag Arras net als Ieper vlakbij het front. Het stadhuis en negenhonderd andere gebouwen werden in 1914 grondig verwoest.

Door Griet Schrauwen I Foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content