Van fakkel naar neon

De Amsterdammer Christiaan Andriessen maakte in de Napoleontische tijd aquarellen over de dag en de nacht, hier zien we de hoerenbuurt. © STADSARCHIEF AMSTERDAM

Met kunstlicht beleef je meer uren, omdat je wakker blijft als het donker is, maar ooit was dat anders. Het licht heeft in de loop van de geschiedenis ons interieur grondig herkneed. De expo ‘Belichte Stad’ in het Gentse Stam wordt een leidraad voor een nachtelijke tocht door huis en stad.

Neem de proef op de som en duik de avond in met kaarslicht. Kook, eet en lees bij het schijnsel van een brandend pitje, het liefst op het platteland, waar er geen straatverlichting is. Dat vergt best wat discipline – goed voor één keertje. Het is zelfs spannend en romantisch, want een tekort aan licht vertraagt het levensritme. Ik kan u verzekeren, het is een belevenis in onze hectische tijd, waar comfort vanzelfsprekend lijkt en de magie van de nacht een beetje verloren dreigt te gaan. Met kaarslicht en maanlicht worden niet alleen de natuur, maar ook de stad en zelfs onze woonkamer fascinerend mysterieus. Door het gebruik van kunstlicht leven we ruim een derde ‘meer’ dan onze voor-ouders. Zij brachten de dag door op het ritme van de zon en gingen tijdens de donkere maanden met de kippen op stok. Van alle vernieuwingen had het kunstlicht de meeste impact op het leven in huis en het interieur.

In steden beschikten gegoede burgers al lang over wat kunstlicht, de gewone man niet. Zeker niet de plattelander voor wie de Oudheid duurde tot hij na de Eerste Wereldoorlog zijn eenvoudige olie- of petroleumlamp en zelfgemaakte kaars inruilde voor een elektrische peer. Dat is niet eens overdreven, want de verlichtingstoestellen evolueerden vroeger amper. Het olielampje dat onze verre voorouders gebruikten om de grotten van Lascaux te beschilderen, verschilde weinig van de Romeinse olielamp, ook een schaaltje met een wiek, of van de snotneus, de koperen olielamp van overgrootmoeder. Van straatverlichting was er lang geen sprake, behalve in chique buurten van steden. Daar brandden bijna tweehonderd jaar geleden al gaslantaarns, zoals op de Gentse Kouter. Het kunstlicht maakte zowel een technologische als een sociale evolutie door, want aanvankelijk waren de innovaties er enkel voor de upper class. In straten van armoezaaiers en plattelanders bleef het ’s nachts gewoon aardedonker. Kroegen waren wel al verplicht om een lampje voor de deur te hangen. Opvallend bijverschijnsel : de Gentse Veldstraat, eenmaal verlicht in 1848, trok tippelaar-sters aan die onder de lantaarns postvatten.

In ver vervlogen tijden werden grote gebouwen en belangrijke straten weleens verlicht met toortsen. Gegoede lieden hadden in huis overal kandelaars staan, waarin waskaarsen brandden. Armelui waren tevreden met stinkende vetkaarsen of walmende olielampen, waarin dierlijke vetten werden verbrand. In het beste geval werd dit licht wat versterkt door een spiegel of een glazen bol gevuld met water. Maar niemand kende ’s avonds ‘onze’ overdaad aan licht. In huis zorgde vooral het haardvuur voor wat extra gloed. De betere klasse had ook middenin de kamer lichtkronen hangen, die brandden alleen als er bezoek kwam. Dat verklaart waarom de kroonluchter tot voor kort een statussymbool was. Op schilderijen met interieurscènes zie je zelden hel verlichte kamers. Ook rijkelui brachten de avond door bij een kandelaar, die beperkt licht gaf, terwijl de rest van de ruimte in duisternis gehuld bleef. Hedendaagse interieurs worden weer vaker verlicht zoals vroeger : met veel kleine en aparte lichtbronnen. Een fel, centraal licht ervaren we niet meer als luxe maar als ongezellig.

Architectuur

De wijze waarop we met licht omspringen heeft de architectuur veranderd. Oude gebouwen hebben smalle, hoge vensters, om het licht zo diep mogelijk in de kamer te laten vallen. Ze zijn ook wat hoger gebouwd, op een half bovengrondse kelder, en de vertrekken hebben hoge plafonds om licht te weerkaatsen. Oorspronkelijk zaten er enkel in het bovenlicht van het raam ‘ruitjes’, ruitvormige glasplaatjes, gevat in lood, vandaar de veralgemeende benaming ruit voor venster. Belangrijke gebouwen kregen kleurrijke glasramen.

Archeologische vondsten brachten in Gent enkele heel vroege voorbeelden van glasramen aan het licht. Die kunt u nu in het Stam bewonderen. Pas in 1668 slaagde de Fransman Lucas de Neheon erin om grote glasplaten te maken, een alternatief voor glas-in-lood. De Franse ramen waren al snel een succes in Parijs en werden bij ons in de achttiende eeuw populair. Het duurde tot het einde van die eeuw voor de ramen niet langer werden onderverdeeld in kleine ruitjes en grote glasplaten voor extra licht in huis zorgden. Samen met de grote ramen werden ook de gepleisterde en licht geschilderde lijstgevels populair, die weerkaatsten het licht tot binnen. Zo heeft het licht ook het uitzicht van onze steden veranderd.

Vernieuwingen

Eind achttiende en begin negentiende eeuw zorgden technische vernieuwingen voor ander licht in huis, wat dan weer impact had op de stijl van het interieur. In 1783 kwam de Argandbrander op de markt, gevolgd door veel andere types, zoals de Quinquetlampen, die door extra zuurstofaanvoer de lichtcapaciteit van een oliebrander vergrootten en meer licht gaven. Dat was een grote stap vooruit. Halverwege de negentiende eeuw werden ook veel middenklassewoningen voorzien van gaslicht en werd de petroleumlamp populair. Er gebeurde veel in korte tijd en al die oplossingen gingen ook met elkaar in concurrentie.

Vanaf 1860 kwam de petroleuminvoer vanuit de States op gang, Antwerpen was een belangrijke importhaven. Petroleum gaf meer licht, maar was erg brandbaar. De petroleumlamp werd een enorm succes, ook bij de gewone man. Van petroleum werd ook paraffine afgeleid, om goedkopere kaarsen te maken. De rijkere klasse schakelde eind negentiende eeuw vrij massaal over op gaslicht en vervolgens op elektrisch licht. Dat was minder gevaarlijk en stonk ook niet als een petroleumlamp. Met de komst van het kunstlicht werd het betere interieur ook donkerder van decor. Midden negentiende eeuw werden de rijkere interieurs veel drukker gedecoreerd en aangekleed met opulente gordijnen. Met het aanbreken van de Second Empire in Frankrijk, de regering van Napoleon III, werden de salons soms zelfs bijna zwart getooid. Het natuurlijke licht werd geweerd en het kunstlicht werd geadoreerd.

Voor Jan Modaal waren de petroleumlampen geen zegen. Eerder werd er ’s nachts weinig gewerkt, maar door het kunstlicht gingen de fabrieken quasi dag en nacht draaien. De arbeiders kregen nog amper daglicht te zien. Op de tentoonstelling krijg je beelden te zien van bedrijven die permanent verlicht waren. De betere klasse kon zich door het kunstlicht ’s avonds wijden aan de studie en de ontspanning : wat een tegenstelling.

Het licht werd ook het symbool van de vooruitgang. De moderne, verlichte stad contrasteerde met het donkere platteland. Het licht stond voor de toekomst, fakkel en kaars werden bovendien de iconen van allerlei goede doelen en liefdadigheidsorganisaties. De sociale beweging die opkwam voor het lot van de armen onderstreepte het verband tussen licht en gezonde lucht. Ook de geneeskunde wees op de helende werking van het zonlicht in combinatie met verse zeelucht en zeewater. Dit leidde voor en na 1900 tot een gezondheidsoffensief en had zelfs invloed op de stedenbouw, denk maar aan de eerste tuinwijken. De moderne architecten gingen vanaf eind negentiende eeuw ijveren voor gezonde woningen die gemakkelijk worden verlucht en licht binnenlaten. Vooral progressieve en socialistisch gezinde bouwmeesters hielden daar rekening mee. Zij ontwierpen de eerste gezonde sociale woningen. Die lijken nu wellicht ouderwets, maar ze waren comfortabeler dan de donkere spelonken uit de negentiende eeuw.

In de jaren twintig werd licht dé drijfveer van de moderne architectuur, met woningen die net als ateliers grote en brede vensters kregen, denk maar aan de bandramen van Le Corbusier. Gent heeft nog tal van dergelijke lichtcreaties uit die tijd bewaard, zoals de woning van Gaston Eysselinck in het Miljoenenkwartier achter het Sint-Pietersstation en de drukkerij van De Vooruit in de Sint-Pietersnieuwstraat, ontworpen door Ferdinand Brunfaut.

In de hele twintigste eeuw werden moderne gebouwen van veel glaspartijen voorzien, maar het duurde toch tot een paar decennia geleden het isolerend glas werd geïntroduceerd voor de echt grote ramen doorbraken. Nu zijn we in de architectuur zelfs aan een keerpunt toe : geborgenheid, intimiteit en kleine vensters worden weer populairder. Het moderne huis hoeft niet langer een klare woning te zijn. Ook van het interieur hoeft niet alles even intens te worden verlicht.

Dat geldt ook voor de buitenruimte. Begin twintigste eeuw waren Brussel en Parijs dé lichtsteden bij uitstek, tijdens de wintermaanden kwamen er zelfs toeristen op af om de kerstverlichting te bewonderen. Nu is ons verstedelijkte land overbelicht en groeit het protest tegen lichtpollutie.

Dat het ook anders kan, artistieker, zal het Lichtfestival bewijzen : Gent krijgt in januari een subtiele belichting. Via weerkaatsingen op het water en schaduwspelen wordt de stad het decor van een immense lichtinstallatie, naar aanleiding van de tentoonstelling in het nieuwe Stam.

Het Lichtfestival vindt plaats van 27 tot 29 januari, van 18 tot 01 uur.

De expo Belichte Stad loopt in het Gentse Stam tot 1 mei 2011, www.stam.be

DOOR PIET SWIMBERGHE

Het olielampje in de grotten van Lascaux verschilde nauwelijks van dat bij overgrootmoeder.

Ineens konden de fabrieken dag en nacht draaien, de arbeiders zagen nog amper het daglicht.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content