Hoogmoed was het, pure onversneden hoogmoed. Het vanzelfsprekend vinden dat elk radertje in je body feilloos werkt en er voor het gemak van uitgaan dat dat altijd zo zal blijven. En dan hapert er zo’n radertje en voor je het weet lig je met een naald in je arm naar een traag druppend infuus te staren, met dank aan de heilige Fleming en zijn petrischaaltjes. “Blijf jij hier vannacht ook slapen ?” vraagt het oudje in het bed naast mij. Een eind in de negentig is ze en tot voor kort ging een glaasje pineau er volgens haar familie nog gretig in, maar nu is de rek eruit. Uit haar bloemetjespyjama steken hompen gezwollen paars vlees, nog nauwelijks te herkennen als voeten. Welkom in het rijk van de kaduken, de uitgetelden en tijdelijk buiten werking gestelden. Waar de nachten eindeloos lang duren en een heel eigen klankdecor hebben. Piepjes, bliepjes, een penetrante zoemer. Iemand heeft de zuster nodig. Altijd heeft iemand de zuster nodig. Omdat de pijn niet meer te harden is, bijvoorbeeld. “Nee mevrouw, ik mag u nog geen pijnstiller geven. Pas om middernacht. Of weet je wat, ik zal een uurtje vroeger komen.” Ja, er wordt wat afgejokt in een ziekenhuis. Dat wist ik nog van toen ik vijf was en mijn amandelen geknipt werden. Dat ik zoveel ijsjes mocht eten als ik wou, was mij beloofd. Wist ik veel dat ik geen hap vanille door mijn rauwe keel zou krijgen, daar ging mijn vertrouwen in de mensheid.

Pijn doet rare dingen met een individu. “Meneerke, meneerke, alstublieft, het doet zo’n zeer”, prevelt iemand. Beleefd tot het einde. Elders gaat een door merg en been snijdend gekerm op, nog nauwelijks als menselijk te herkennen. Zo klonk het in Kenia, die ene keer op safari. “’t Is een joods jongetje”, weet mijn buurvrouw, maar er liggen geen jonge-tjes op de afdeling. Soms zit ze een halve nacht op een stoel onder de televisie. Eén keertje poedelnaakt. Halverwege vergeten dat ze een schone pyjama wilde aantrekken. “Wanneer vertrekt je vliegtuig, Magda ?” fluistert ze dringend, en even later : “Tu es venue en voiture, Lisette ?” Omdat ik mijn contactlenzen niet in heb, denk ik dat ze voortdurend naar mij zit te staren. Ik sluit mijn ogen en stel mij voor dat ik de pijn in een grote vuilnisbak dump. Hup, deksel erop, weg ermee. Ja, dat had je gedacht : dikke zever, visualisatie. Maar dan, eindelijk, vanuit het diepst van een koortsdroom, is daar het mooiste geluid ter wereld : het wagentje van de nachtzuster. Dat vooral niet voorbij mag rijden, maar moet stoppen, hier, nú ! En als de pijnstiller als een zalig elixir door mijn aderen stroomt, weet ik dat ik tot de gelukkigen behoor. Ik ben groot en sterk, straks jog ik weer door het park. Maar helemaal vanzelfsprekend zal dat nooit meer zijn. En er gaat geen dag voorbij of ik moet denken aan dat vrouwtje met de lege ogen onder de televisie. Zo oud hoef ik nu ook weer niet te worden.

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content