Hebben ze groen en ruimte te kort, die stadsmusjes ? Te weinig kansen om op hun eentje op ontdekking te gaan ? Of net een voorsprong ? Dankzij die muzieklessen om de hoek, de bibliotheek één blok verder, en die multiculturele reflex die met de paplepel meekomt ?

De stadsvlucht is gestopt. Of toch sterk geminderd. En dat was al even geleden. Al heeft de bevolkingsaangroei van steden als Gent, Antwerpen, Brussel en Hasselt uiteraard veel met migratie te maken. Veel nieuwe allochtone inwoners, en die zijn honkvast in de stad. Maar ook meer en meer jonge Belgen kiezen bewust voor urban living. Vaak blijven ze na hun studie in de stad hangen. Ze kopen er een oud pand (of proberen dat toch), knappen het op en settelen er zich goedgezind.

Tot ze kinderen krijgen. Dan begint het groen weer te trekken, zo blijkt. Want nog altijd kiezen meer gezinnen met kinderen voor een leven buiten de stad, zo stelde Vlaams minister van Wonen Marino Keulen vast. “Ruimte om te ravotten en veiligheid, zijn daarbij doorslaggevend.” Met de dit voorjaar gelanceerde campagne ‘Thuis in de stad’ en Gusje de Stadsmus als mascotte hoopt de minister het tij te keren. En de Vlaamse overheid gooit veel – dertig miljoen euro aan stadsvernieuwingsprojecten bijvoorbeeld – in de strijd om gezinnen in de stad te houden.

Het stadsgezin : “Wij zien vooral voordelen.”

Sommigen zijn al overtuigd. Koen en Nele, bijvoorbeeld. Eenendertig, allebei. En fiere ouders van Wannes (5), Janne (4) en Nette (2 maanden). Bewuste Gentenaars, bewuste stadsbewoners. De kleine Wannes komt de deur openmaken. “Kom binnen”, zegt hij plechtig. Janne huppelt enthousiast achter hem aan. Ze leveren me netjes af aan hun ouders, en verdiepen zich snel weer in hun spel. Het volgende uur houden ze zich opvallend zelfstandig bezig.

“Ik ben zelf opgegroeid op de buiten“, zegt Nele. “En ik heb me als kind, en vooral als tiener, heel vaak geïsoleerd gevoeld. Áltijd afhankelijk van anderen om ergens naartoe te gaan, dat frustreerde me mateloos. Er gebeurde ook zo weinig in mijn dorp. Ik heb altijd geweten : later wil ik in de stad wonen.”

Dezelfde overtuiging bij Koen. Vijf jaar geleden kochten ze een bel-etagewoning in Gent, met een tuintje van vijf op tien meter. “Deze buurt rond de Visserij stond op ons verlanglijstje. Onder meer voor de parken en scholen in de buurt.”

Ze knapten het huis op (en zijn daar nog altijd mee bezig), en genieten intussen ten volle van het stadsleven. En de kinderen ? “Die ook. Al heeft Wannes wel al eens expliciet om een grotere tuin gevraagd. Als hij van zijn grootouders en hun uitgestrekte tuin komt, jeukt dat wel eens. Nochtans speelt hij thuis graag binnen. Uit zichzelf gaat hij niet zo heel vaak het tuintje in.”

Is dat een zorg ? Het eventuele tekort aan groen en beweging ? Koen : “Zorg is een groot woord. Maar we letten er wel op dat ze genoeg beweging krijgen. Meermaals per week fietsen, of we wandelen naar een van de parken, hier in de buurt. Daar spelen ze dan voluit. Het vergt wat organisatie, dat wel, maar ook voor ons is dat ontspannend. We lezen intussen. Praten wat met andere ouders. Genieten van de zon. Of we spelen mee, dan zijn we eens heel bewust met ze bezig. Geregeld gaan we ook fietsen langs het jaagpad van een Scheldearm, hier vlakbij. Ze gaan trouwens allebei naar het kleuterturnen en de circusschool. En als ze wat ouder zijn, zullen we ze voorstellen om bij de scouts te gaan. Daar zullen ze hun portie groen en ravotten ook wel krijgen.”

Nog verkeersvrijer graag !

De tuin mocht dan misschien iets groter, voor de rest ziet het koppel alleen maar voordelen. “Alles is vlakbij, ook de school, ik zou dat niet meer kunnen missen. We doen alles met de fiets of te voet. De auto heeft voor onze verplaatsingen in de stad een tweederangsrol.” Spelen de kinderen op straat ? “Hier niet. Jammer genoeg. Te veel verkeer. Maar parallel is er een verkeersluwere straat en daar gaat Wannes soms bij een vriendje spelen. De buurt organiseert elke vakantie ook enthousiast Speelstraten. Geen auto’s, alle macht aan de kinderen. Een razend succes.”

En dat ze vanaf de paaltjes op straat mag fietsen, zegt Janne plots enthousiast. “Op weg naar de bibliotheek”, verduidelijkt Nele. “Dat vindt ze duidelijk geweldig.”

Jonge gezinnen en hun kinderen naar de stad lokken ? Zorg voor verkeersvrije of toch -luwe binnensteden.

Of het gezin vaak een hele dag thuisblijft ? “Zelden. We trekken toch graag eens de stad in. Naar de bloemenmarkt. Een terrasje doen. Een ijsje eten. Of we gaan snel eens naar de bibliotheek. Niet dat de kinderen zich hier thuis niet amuseren. Heeft het niets mee te maken. Er is gewoon veel te beleven, vlakbij.”

Maar het klopt, beamen ook Koen en Nele : ook veel van hún vrienden zijn op zoek naar een huis in de groene rand of het platteland om hun kinderen meer ruimte te geven. “En alle begrip daarvoor. Dat is ieder zijn keuze. Maar wij zijn overtuigd. En als we ooit verhuizen, dan wellicht om nog meer in het centrum te gaan wonen. Uiteraard vergt het wat moeite om de kinderen hun bewegingsruimte te verzekeren, maar dat is tijdelijk. Zeker zodra ze tiener zijn, zal de stad alleen maar voordelen hebben. Ik vind het ook belangrijk dat ze zelfstandig mobiel leren te zijn. De tram nemen, de bus. En dat ze hun plan leren trekken, dat doen ze in de stad toch net iets sneller, lijkt me. Vanuit mijn persoonlijke ervaring dan.”

De pedagoog : “Groen of stad ? Wat je ermee doet, dát telt.”

Beter opgroeien in het groen ? Pedagoog aan de Universiteit Gent Bruno Vanobbergen spreekt niet graag van ‘beter’ of ‘slechter’. Of van goed of slecht, tout court. “Een woonplaats is op zich niet goed of slecht. Alles hangt ervan af hoe je ermee omgaat.”

Nog altijd trekken veel jonge gezinnen met kinderen de stad uit. Naar meer groen. Een grotere tuin. Meer ruimte voor de kinderen om te ravotten. Terecht ?

Bruno Vanobbergen : Elk gezin bepaalt dat zelf, natuurlijk. Maar er is geen reden tot bezorgdheid voor gezinnen in de stad. Anno 2008 toch zeker niet. Steden zijn heel bewust bezig met kindvriendelijkheid. Hier in Gent bijvoorbeeld wordt hard gewerkt aan zogenaamde ‘speelweefsels’ : knooppunten zoals de school, speelpleinen en braakliggende terreinen die samen tot een kindvriendelijk ‘weefsel’ worden uitgewerkt. Fiets- en voetpaden worden verbreed en afgezoomd, straten verkeersluw gemaakt, hoekjes ‘groener’ gekleurd. Zodat kinderen zich zelfstandig en veilig kunnen verplaatsen. De vele skateruimtes die steden bewust creëren, horen daar ook bij. Er is nog een weg te gaan, maar de steden zijn echt goed bezig.

Moeten kinderen meer op straat durven te spelen ?

Dat is toch zeker ook de bedoeling. Mij lijkt het belangrijk dat kinderen zich niet opsluiten in hun eigen tuintjes. Dat is net de kracht van de stad : dat kinderen op straat komen en op pleintjes in contact komen met andere kinderen. Zo kan er een dynamiek ontstaan, een multiculturele ook. Maar we zijn inderdaad nogal bang geworden van de straat. Als je vergelijkt met allochtone kinderen : die spelen van ’s morgens tot ’s avonds op straat. En die fietsen rond dat het een lieve lust is. Autochtone ouders zijn, vanuit de beste bedoelingen uiteraard, misschien toch iets te overbezorgd.

En toch blijft bij vele stadsouders het schuldgevoel knagen : moeten we onze kinderen niet meer groen geven ?

Ja, dat blijft hardnekkig. Onterecht nochtans. Om de een of andere reden blijft dat romantische beeld standhouden van het heerlijk bucolische groene platteland tegenover de vuile, stinkende stad. Uiteraard is die tegenstelling al lang achterhaald. Onze steden zijn opengebloeid. En het platteland is omgekeerd ook niet meer dat paradijs van weleer waar ravottende kinderen een hele dag op avontuur trekken.

‘Doen we het goed genoeg ?’ Vragen ouders zich misschien iets té vaak af ?

Dat is een bekend probleem, ja. We leggen de lat zo ontzettend hoog, tegenwoordig. Een constant schuldgevoel is dan onvermijdelijk. Omgekeerd zitten ouders buiten de stad ook met schuldgevoelens, hoor. “Ons kind wil naar de tekenacademie, maar dat is op vijftien kilometer rijden van hier.” Er is geen goede of slechte woonplaats om je kind op te voeden. Het gaat erom hoe je ermee omgaat. Alles heeft zijn voor- en nadelen. De nadelen moeten in beide gevallen gewoon bewust opgevangen worden.

Hebben kinderen in de stad dan echt geen tekort aan ruimte en beweging ?

Dat is zo’n nadeel dat je perfect kunt opvangen. Het komt erop aan je kind te motiveren om te bewegen. Om ze, als ze klein zijn, mee te nemen naar parken. Om met hen te gaan fietsen. Om ze in te schrijven in sportclubs. Maar dat moet je op het platteland ook doen, trouwens. Beweging is belangrijk, absoluut. Maar een grote tuin is niet zaligmakend. Ook kinderen met tuinen moeten aangespoord worden om te bewegen. Die gaan niet altijd uit zichzelf het groen in.

In de stad moeten ouders hun kinderen lange tijd begeleiden als ze spelen. Ze gaan mee naar de speeltuin, bijvoorbeeld. Is dat geen probleem ? Dat ze er nooit eens op hun eentje op uit kunnen trekken ?

Ook daar speelt weer het romantische idee van kinderen die de wijde wereld in horen te trekken om kinderlijk op avontuur te kunnen gaan. Onterecht. En allang niet meer actueel, vrees ik. Ook niet op het platteland. Hoewel daar al vrij veel heisa is rond geweest de laatste tijd, vind ik dat niet problematisch. En neen, dat avontuurlijke buitenleven is geen must voor hun ontwikkeling. Wat niet wegneemt dat de steden moeten blijven werken aan ruimtes in de stad waar kinderen kunnen spelen. Hoe meer verkeersvrije, groene vlekken, hoe leuker natuurlijk.”

Conclusie ? De tegenstelling tussen de grijze stad en het bucolische groen, is hardnekkig, maar achterhaald. De stad en het platteland, als opvoedingsplek hebben ze hun voors en tegens. Houd de tegens in het oog, en vang die op. En maak royaal gebruik van de voors.

www.thuisindestad.be

www.kraakjeplek.be: Groen! ijvert voor een opendeur van groene, braakliggende stadsterreinen. En nog veel meer.

Door Guinevere ClaeysIllustratie Sebastiaan Van Doninck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content